Besparing bpm door invoer bijna nieuwe auto

Voor de berekening van de bpm die bij registratie in Nederland moet worden betaald, wordt onderscheid

Voor de berekening van de bpm die bij registratie in Nederland moet worden betaald, wordt onderscheid gemaakt tussen nieuwe en gebruikte personenauto’s. Bij een gebruikte auto wordt de verschuldigde bpm verminderd door rekening te houden met afschrijving van de auto. Voor de toepassing van de wet bpm is een auto nieuw zolang deze niet of nauwelijks is gebruikt.


Een in het buitenland nieuw gekochte auto, die door de koper op buitenlands kenteken naar Nederland is gebracht en ten tijde van de aangifte bpm een kilometerstand had van 1.566 is volgens de rechtbank niet nieuw maar gebruikt. De auto had geen gebruikssporen maar was wel wat vuil. Tussen het tijdstip van registratie in Hongarije en de registratie in Nederland waren twee maanden verstreken. De rechtbank vond dat de auto na de vervaardiging meer dan niet of nauwelijks was gebruikt. Dat de koper vanaf de eerste registratie de beschikkingsmacht over de auto heeft gehad, deze auto nieuw in Hongarije heeft gekocht en zelf de kilometers om naar Nederland te komen heeft gemaakt, vond de rechtbank niet van belang voor de kwalificatie van de auto als gebruikt. Het belastbare feit is namelijk de registratie van de auto in Nederland.


Uit deze uitspraak blijkt het failliet van de bpm-wetgeving. Met weinig moeite is een besparing van duizenden euro’s aan bpm mogelijk. In dit geval ging het om een bedrag van € 3.673. Voor dat bedrag had de Belastingdienst een naheffingsaanslag opgelegd, die door de rechtbank is vernietigd.

Concurrentiebeding blijft overeind bij opzegging in proeftijd

Een concurrentiebeding beperkt een werknemer in zijn mogelijkheden om na het einde van zijn

Een concurrentiebeding beperkt een werknemer in zijn mogelijkheden om na het einde van zijn dienstbetrekking elders werkzaam te zijn. Om die reden is een dergelijk beperkend beding alleen geldig als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en het beding schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer.


Een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bevatte een proeftijd van twee maanden. Daarnaast bevatte de arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding. Het concurrentiebeding verbood de werknemer om binnen één jaar na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst bij een concurrent van de werkgever te werken, op straffe van een boete. Binnen de proeftijd werd de arbeidsovereenkomst door de werknemer opgezegd. De werkgever deelde de werknemer mee, dat het concurrentiebeding ook na opzegging tijdens de proeftijd zou gelden. De werknemer trad aansluitend in dienst bij een concurrent van de werkgever. De werknemer verzocht in kort geding om opheffing van het concurrentiebeding. De rechter kende dat verzoek niet toe, maar beperkte het concurrentiebeding wel tot een periode van drie maanden, gelet op de korte duur van de arbeidsovereenkomst. De rechter maakt duidelijk dat het concurrentiebeding voldeed aan de daaraan gestelde eisen en dus geldig was. Opzegging van de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd heeft geen gevolgen voor de geldigheid van het beding.

Overzicht maatregelen in regeerakkoord

De onderhandelingen over een nieuw kabinet hebben geresulteerd in een lijvig regeerakkoord, dat bol staat

De onderhandelingen over een nieuw kabinet hebben geresulteerd in een lijvig regeerakkoord, dat bol staat van de plannen en ambities. Onderstaand volgt een beknopt overzicht. Voor de goede orde, het gaat om plannen die in de periode van 2018 tot en met 2021 nog moeten worden omgezet in wetgeving. Daarmee kan worden begonnen wanneer het nieuwe kabinet is geïnstalleerd. 


Arbeidsmarkt
Ontslagrecht
Er komt een regeling om ontslag mogelijk te maken op basis van een cumulatie van ontslaggronden. Deze regeling moet ontslag mogelijk maken wanneer de afzonderlijke ontslaggronden daartoe onvoldoende basis bieden, maar de combinatie van meerdere gronden leidt tot een situatie waarin niet van de werkgever verlangd kan worden dat hij de arbeidsovereenkomst voortzet. De rechter kan de transitievergoeding in een dergelijk geval met 50% verhogen.
Werknemers krijgen vanaf het begin van hun arbeidsovereenkomst recht op transitievergoeding bij ontslag. De transitievergoeding bedraagt voor ieder dienstjaar een derde maandsalaris, ook bij duren langer dan 10 jaar.
De mogelijkheid om scholingskosten in mindering te brengen op de transitievergoeding wordt verruimd.


Tijdelijke contracten
De tussenliggende periode voor opvolgende contracten blijft zes maanden. Er komt meer ruimte om per sector hiervan af te wijken als de aard van het werk daarom vraagt. Tijdelijke contracten voor vervanging tijdens ziekte in het primair onderwijs worden uitgezonderd van de ketenbepaling. De periode waarna elkaar opeenvolgende tijdelijke contracten overgaan in een contract voor onbepaalde tijd, wordt verlengd naar drie jaar.


Proeftijd
Er komen mogelijkheden om een langere proeftijd op te nemen in arbeidscontracten. In een eerste contract voor onbepaalde tijd mag de proeftijd vijf maanden bedragen. In tijdelijke contracten voor langer dan twee jaar mag de proeftijd drie maanden bedragen.


Loondoorbetaling bij ziekte
De periode van verplichte loondoorbetaling bij ziekte wordt voor werkgevers met maximaal 25 werknemers verkort naar één jaar. De verantwoordelijkheid voor loondoorbetaling en een aantal re-integratieverplichtingen gaan na dat jaar over naar het UWV. De collectieve kosten van het tweede jaar worden gedekt via een door deze groep werkgevers te betalen premie.


Zzp’ers
De Wet DBA wordt ingetrokken. Er komt een nieuwe wet die echte zelfstandigen de zekerheid moet bieden dat er geen sprake is van een dienstbetrekking en die schijnzelfstandigheid moet voorkomen. Daarvoor wordt een opdrachtgeversverklaring ingevoerd. De combinatie van een laag tarief en een overeenkomst die langer duurt dan drie maanden leidt tot de constatering van een arbeidsovereenkomst. Een laag tarief wil zeggen maximaal 125% van het wettelijk minimumloon of de laagste loonschaal in de geldende cao.


Partnerverlof bij geboorte
Het doorbetaalde kraamverlof voor partners na bevalling wordt per 1 januari 2019 verlengd naar vijf dagen. Per 1 juli 2020 komt er een regeling voor aanvullend kraamverlof van vijf weken. Dit verlof moet binnen een half jaar na de geboorte worden opgenomen. Het UWV betaalt de werknemer tijdens het verlof een uitkering van 70% van het dagloon.


Belastingstelsel
Loon- en inkomstenbelasting
Er komt in 2019 een tweeschijvenstelsel met een basistarief van 36,93% en een toptarief van 49,5%.  Het toptarief geldt vanaf een inkomen van ca. € 68.600. Dit bedrag blijft gedurende de kabinetsperiode op het niveau van 2018. 
De algemene heffingskorting en de arbeidskorting gaan omhoog. Wel wordt de arbeidskorting sneller afgebouwd dan nu het geval is. Het recht op de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor mensen met een ZW-uitkering vervalt.

De looptijd van de 30%-regeling wordt verkort van acht naar vijf jaar.


De onbelaste vergoeding voor vrijwilligers gaat omhoog van € 1.500 naar € 1.700 per jaar.


Aftrekposten, zoals de hypotheekrenteaftrek en de zelfstandigenaftrek, die nu nog in het hoogste tarief vallen, gaan vanaf 2020 in vier jaarlijkse stappen van 3% omlaag naar het basistarief. De versnelde afbouw van de hypotheekrenteaftrek wordt gecompenseerd door een verlaging van het eigenwoningforfait met 0,15%, ingaande in 2020. De regeling, die bij geen of een beperkte eigen woningschuld bijtelling van het eigenwoningforfait voorkomt, wordt vanaf 2018 in 20 jaar stapsgewijs afgebouwd.


Het tarief in box 2 wordt verhoogd van 25 naar 27,3% in 2020 en naar 28,5% in 2021.


Het heffingsvrije vermogen in box 3 gaat omhoog naar € 30.000. Verder zal sneller worden aangesloten bij het werkelijk rendement van spaartegoeden. Dat gebeurt door uit te gaan van de gemiddelde spaarrente in de periode van anderhalf tot een half jaar voor de aanvang van het belastingjaar. In de komende kabinetsperiode zal een stelsel van heffing op basis van het werkelijke in plaats van een forfaitair rendement worden uitgewerkt.


Vennootschapsbelasting
De grondslag voor de belasting van bedrijven wordt verbreed. De opbrengst daarvan wordt benut om de tarieven in de vennootschapsbelasting te verlagen. De huidige tarieven gaan in stappen van 20 en 25% naar 16 en 21% per 2021. In 2019 gaan de tarieven naar 19 en 24% en in 2020 naar 17,5 en 22,5%. De in het Belastingplan 2017 opgenomen stapsgewijze verlenging van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting naar € 350.000 gaat niet door. De eerste schijf eindigt ook na 2017 bij een winst van € 200.000.


De verrekening van verliezen in de vennootschapsbelasting wordt beperkt. Een verlies kan nu nog worden verrekend met winsten van de negen volgende jaren. Dat wordt beperkt tot zes jaar. De verrekening van een verlies met winst van eerdere jaren blijft beperkt tot de winst van het voorafgaande jaar.


Het effectieve tarief voor winst in de innovatiebox gaat omhoog van 5 naar 7%.


Vanaf 2019 wordt de afschrijving op een gebouw in eigen gebruik beperkt en kan de boekwaarde niet lager worden dan de WOZ-waarde. Nu is dat nog 50% van de WOZ-waarde.


Omzetbelasting
Het lage tarief van de btw gaat van 6 naar 9%.


Overige belastingen
De dividendbelasting wordt afgeschaft. Er komt een bronbelasting op rente en royalty’s. Financiering met eigen vermogen wordt aantrekkelijker door de aftrekbaarheid van vreemd vermogen te beperken.

Nabetaling is onderdeel loon

Het loonbegrip in de fiscale wetgeving is ruim en omvat alle voordelen die iemand uit een

Het loonbegrip in de fiscale wetgeving is ruim en omvat alle voordelen die iemand uit een dienstbetrekking geniet. Vergoedingen die in het kader van de dienstbetrekking worden betaald zijn onderdeel van het loonbegrip.


Onder verwijzing naar het ruime loonbegrip heeft Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat een van een vroegere werkgever ontvangen nabetaling tot het loon behoorde. De vroegere werkgever had het bedrag na inhouding van loonbelasting betaald aan de advocaat van de werknemer. De advocaat verrekende de betaling met door de werknemer nog niet betaalde rekeningen. Volgens het hof heeft de advocaat de nabetaling namens de werknemer ontvangen en heeft de werknemer de nabetaling op deze manier genoten. De betaling vloeide voort uit een vroegere dienstbetrekking.

Afzien van stamrecht leidt tot belastingheffing

Tot 1 januari 2014 was het mogelijk om de belastingheffing over een ontslagvergoeding uit te stellen door

Tot 1 januari 2014 was het mogelijk om de belastingheffing over een ontslagvergoeding uit te stellen door de vergoeding in de vorm van een recht op periodieke uitkeringen te gieten. In een dergelijk geval was niet de gehele vergoeding in een keer belast, maar werden de uitkeringen uit het recht belast op het moment van uitkering. Het prijsgeven van het recht op uitkering door af te zien van de uitkeringen leidt tot belastingheffing ineens over de waarde van het gehele recht. 


Bij de beëindiging van zijn dienstbetrekking in 1991 ontving een werknemer een ontslagvergoeding. Die werd in de vorm van een stamrecht ondergebracht in een bv van de werknemer. Volgens de stamrechtovereenkomst zouden de uitkeringen in 2007 ingaan bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. In 2007 betaalde de bv een deel van de overeengekomen jaarlijkse stamrechtuitkering. Daarna deed de bv geen betalingen meer uit hoofde van de stamrechtovereenkomst. Omdat de bescheiden stamrechtuitkering uit 2007 niet is gevolgd door nadere stamrechtuitkeringen ondanks dat de werknemer daar gedurende de rest van zijn leven recht op had, oordeelde Hof Amsterdam dat de werknemer zijn aanspraak heeft prijsgegeven. Dat heeft tot gevolg dat de waarde van de aanspraak tot het loon uit vroegere dienstbetrekking moest worden gerekend. De werknemer slaagde er niet in aannemelijk te maken dat hij de aanspraak had prijsgegeven omdat deze niet voor verwezenlijking vatbaar was. Indien en voor zover de aanspraak niet te verwezenlijken was zou het prijsgeven daarvan niet tot belastingheffing hebben geleid.


Omdat op grond van de stamrechtovereenkomst de eerste uitkering in 2007 zou moeten worden gedaan en er in dat jaar een deel van de uitkering waarop de werknemer recht had is uitbetaald, ging het hof ervan uit dat besluit om de aanspraak prijs te geven in 2007 is genomen. Het hof was van oordeel dat de inspecteur de waarde van de stamrechtaanspraak terecht tot het inkomen uit werk en woning over het jaar 2007 van de werknemer heeft gerekend.

Onzakelijke borgstelling

Het ter beschikking stellen van vermogen aan een bv, waarin de terbeschikkingsteller een aanmerkelijk

Het ter beschikking stellen van vermogen aan een bv, waarin de terbeschikkingsteller een aanmerkelijk belang heeft, wordt belast als resultaat uit overige werkzaamheden in box 1 van de inkomstenbelasting. Het aangaan van een borgstelling is geen terbeschikkingstelling, maar een vergoeding voor het aangaan van borgtocht wordt wel als een voordeel uit terbeschikkingstelling aangemerkt. Zodra de borg heeft betaald ontstaat een regresvordering op de bv. De borg kan voorafgaand aan de betaling uit hoofde van de borgtocht mogelijk een voorziening vormen.


Een verlies uit de borgstelling komt niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden wanneer de borgstelling is toe te rekenen aan het handelen als aandeelhouder, met andere woorden, wanneer de zakelijkheid voor het aangaan van de borgstelling ontbreekt. Of een borgstelling onzakelijk is, hangt af van het antwoord op de vraag of er een vergoeding is waartegen een onafhankelijke derde eenzelfde borgstelling zou hebben aanvaard. Dat bij het aangaan van de borgstelling niet duidelijk is dat de bv het ontvangen krediet niet zal terug kunnen betalen, sluit niet uit dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn geweest eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden.


Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat een bij de oprichting van twee bv’s aangegane borgstelling onzakelijk was. De bv’s hadden elk een gering eigen vermogen van € 18.000. De bv’s waren opgericht voor de ontwikkeling van een internetplatform. Gezien de benodigde ontwikkelingskosten ging het om een risicovol project. De bank was niet bereid de bv’s onder gebruikelijke voorwaarden te financieren. Naast verpanding van de bezittingen van de moedermaatschappij van de bv’s moesten de Staat en de dga zich borg stellen voor het volledige bedrag van de lening. De dga heeft voor zijn borgstelling geen zekerheden of vergoeding bedongen. Na een faillissement van de bv’s werd de dga door de bank aangesproken op zijn borgstelling. Vanwege de onzakelijkheid van de borgstelling kwam het daarop geleden verlies niet in aftrek.

Onvoldoende bewijs geen privégebruik

Indien een werkgever aan een werknemer een auto ook voor privégebruik ter beschikking stelt, heeft dat

Indien een werkgever aan een werknemer een auto ook voor privégebruik ter beschikking stelt, heeft dat tot gevolg dat op kalenderjaarbasis ten minste 22% van de waarde van de auto bij het loon van de werknemer wordt geteld. De wet bevat de fictie dat het ter beschikking stellen van een auto voor zakelijk gebruik inhoudt dat de auto ook privé wordt gebruikt. Er vindt geen bijtelling bij het loon plaats als de werknemer erin slaagt om te bewijzen dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer privé is gebruikt. Dat kan aan de hand van een rittenregistratie, maar mag ook op een andere manier worden aangetoond. Wanneer een werkgever aan een werknemer twee of meer auto’s ter beschikking stelt, moet voor iedere auto een bijtelling worden toegepast.


Voor Hof Arnhem-Leeuwarden is onlangs een procedure gevoerd over het privégebruik van twee auto’s van de zaak door de dga van een bv. Voor de ene auto was een bijtelling voor privégebruik bij het loon in de administratie verwerkt. Voor de andere auto niet. Er werd voor de tweede auto in een reeks van jaren geen rittenregistratie bijgehouden. Wel was er een schriftelijke verklaring van de bv dat alleen de andere auto privé mocht worden gebruikt. Het hof was van oordeel dat de inspecteur terecht voor de tweede auto een bijtelling in aanmerking had genomen. Iedere vorm van objectief bewijs, dat het privégebruik per kalenderjaar niet meer dan 500 kilometer had bedragen, ontbrak. Voor een van de jaren was achteraf een rittenregistratie opgesteld. Ook die kon niet dienen als bewijs, omdat objectief controleerbare gegevens, zoals gegevens van de Nationale Auto Pas of facturen van garagebedrijven, ontbraken. De rittenregistratie bevatte geen begin- en eindstanden en geen exacte adressen van het startpunt en de bestemming.

Dienstbetrekking voor grootaandeelhoudster

Wie in dienstbetrekking werkt, is in beginsel verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Er

Wie in dienstbetrekking werkt, is in beginsel verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Er geldt een uitzondering voor de dga. Bepalend voor de toepassing van de uitzondering is het ontbreken van de gezagsverhouding in de arbeidsrelatie tussen de dga en de bv waarvoor hij werkt.


Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat niet aan de voorwaarden voor de uitzondering op de verzekeringsplicht is voldaan in de volgende situatie. Een holding-bv heeft certificaten van aandelen uitgegeven. Alle certificaten worden gehouden door de leden van een gezin. Moeder heeft 50% en ieder van haar drie kinderen heeft 16 2/3% van de certificaten. Het bestuur van de holding bestaat uit drie leden, namelijk moeder, een van de kinderen en een derde persoon. Alle leden hebben één stem in het bestuur. De holding houdt alle aandelen in een tussenholding, die de bestuurder is van de werkmaatschappij. Moeder is de enige bestuurder van de tussenholding en feitelijk werkzaam voor de dochtermaatschappij.


Volgens het hof voldoet de arbeidsverhouding tussen moeder en de dochtermaatschappij aan de criteria voor een dienstbetrekking. Een van deze criteria is de aanwezigheid van een gezagsverhouding. Bij de beoordeling of tussen een natuurlijk persoon en een rechtspersoon een gezagsverhouding bestaat, is niet van belang wie deel uitmaken van het orgaan van de rechtspersoon dat instructies aan die natuurlijke persoon kan geven. Het bestaan van een gezagsverhouding moet niet materieel, maar formeel worden getoetst.


Het hof vond aannemelijk dat moeder de aanwijzingen van het bestuur van de dochtermaatschappij moest opvolgen. Dat zij als lid van het bestuur van de holding, als bestuurder van de tussenholding en als moeder van het gezin invloed kon uitoefenen op de aanwijzingen die aan haar konden worden gegeven vindt het hof niet van belang. Het hof is van oordeel dat sprake is van een gezagsverhouding. De overige criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking, namelijk de verplichting om de werkzaamheden persoonlijk te verrichten en de daar tegenoverstaande betaling van loon, waren niet in geschil. Daarom heeft het hof de arbeidsrelatie aangemerkt als een dienstbetrekking, met verplichte verzekering tot gevolg.