Belastingplan 2018 aangenomen

De Eerste Kamer heeft het Belastingplan 2018 aangenomen. Behalve de PVV hebben alle partijen voor het

De Eerste Kamer heeft het Belastingplan 2018 aangenomen. Behalve de PVV hebben alle partijen voor het wetsvoorstel gestemd. De Eerste Kamer heeft ook het wetsvoorstel dat de aftrek wegens geen of een lage eigenwoningschuld (de zogenaamde Hillenaftrek) geleidelijk afschaft aangenomen. Dit wetsvoorstel kreeg minder steun van de diverse fracties; PVV, SP, PvdA, SGP, 50PLUS en PvdD stemden tegen.


Opmerkelijk is hoeveel aandacht er bij de behandeling van de wetsvoorstellen die gezamenlijk het Belastingplan vormen is besteed aan het wetsvoorstel ter geleidelijke uitfasering van de aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld. Dat is een klein wetsvoorstel met relatief bescheiden gevolgen, maar politiek zeer beladen.

Pensioenbesluit aangepast per 1 januari 2018

Met ingang van 1 januari 2018 is de fiscale pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 68 jaar. In verband

Met ingang van 1 januari 2018 is de fiscale pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 68 jaar. In verband daarmee heeft de staatssecretaris van Financiën een besluit over pensioenen aangepast. De wijzigingen betreffen de aanpassingen van de in de bijlagen bij het besluit opgenomen staffels voor beschikbare-premieregelingen. Het besluit treedt in werking op 1 januari 2018. Het besluit bevat de fiscale regels voor pensioenregelingen die in de Pensioenwet worden aangeduid als een premie- of kapitaalovereenkomst. Verder worden sommige soorten premie- en kapitaalovereenkomsten aangewezen als fiscale pensioenregelingen.

150-kilometercriterium ook bij tussentijdse beoordeling 30%-regeling

De 30%-regeling is een bijzondere regeling voor uit het buitenland afkomstige werknemers die beschikken

De 30%-regeling is een bijzondere regeling voor uit het buitenland afkomstige werknemers die beschikken over op de Nederlandse arbeidsmarkt schaarse deskundigheid. De regeling houdt in dat van de totale bruto beloning 30% als onbelaste vergoeding voor de extra kosten van verblijf buiten het land van herkomst mag worden verstrekt. Op verzoek van werkgever en werknemer geeft de inspecteur een beschikking af waarin de 30%-regeling van toepassing wordt verklaard, mits aan de voorwaarden is voldaan. De 30%-regeling kende in het verleden een looptijd van maximaal tien jaar. In het uitvoeringsbesluit loonbelasting was een bepaling opgenomen op grond waarvan de looptijd van een afgegeven beschikking kon worden verminderd indien de werknemer niet langer de specifieke, op de Nederlandse arbeidsmarkt schaarse deskundigheid bezat. De inspecteur kon na vijf jaar aan de werkgever vragen om aannemelijk te maken dat de werknemer nog steeds aan de voorwaarden voldeed. Deze bepaling gold tot 2011, maar bleef op grond van een overgangsregeling van toepassing indien op 31 december 2011 minder dan vijf jaren van de looptijd van de verleende 30%-beschikking waren verstreken.


Met ingang van 1 januari 2012 is de 30%-regeling alleen van toepassing als de buitenlandse werknemer voor zijn komst naar Nederland op meer dan 150 kilometer van de Nederlandse grens woonde. Deze voorwaarde geldt ook bij de hiervoor beschreven tussentijdse beoordeling van een eerder afgegeven beschikking. Dat betekent dat voortzetting van de 30%-regeling wordt verhinderd bij voor 1 januari 2012 afgegeven beschikkingen in gevallen waarin de werknemer voor zijn komst naar Nederland op minder dan 150 kilometer van de Nederlandse grens woonde, ondanks dat deze voorwaarde bij het afgeven van de beschikking nog niet werd gesteld. Dat blijkt uit een arrest van de Hoge Raad.

Kamerbrief spoedreparatie fiscale eenheid

De staatssecretaris van Financiën heeft vragen van de vaste commissie voor Financiën van de Eerste Kamer

De staatssecretaris van Financiën heeft vragen van de vaste commissie voor Financiën van de Eerste Kamer beantwoord over de aangekondigde spoedreparatie met betrekking tot het regime van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting. De maatregelen zijn aangekondigd naar aanleiding van een conclusie van de advocaat-generaal (A-G) bij het Hof van Justitie EU in een zaak over weigering van de aftrek van rente. Wanneer het Hof van Justitie EU de conclusie overneemt, kan dat de Nederlandse staat € 400 miljoen kosten aan minder belastingopbrengsten. Het is de bedoeling om de reparatie met terugwerkende kracht in te voeren om uitholling van de Nederlandse grondslag te voorkomen. De voorgestelde terugwerkende kracht gaat tot en met het moment van publicatie van het persbericht en de Kamerbrief waarin de maatregelen zijn aangekondigd. Zonder de reparatie met terugwerkende kracht in te voeren zou het mogelijk zijn om in de periode tussen het verschijnen van de conclusie van de A-G en de uitspraak van het Hof van Justitie EU situaties te creëren waarmee een fiscaal voordeel behaald kan worden, zoals het aangaan van leningen, die zonder fiscale eenheid onder de renteaftrekbeperking vallen.


Er zijn alternatieven voor de aangekondigde spoedreparatie denkbaar, maar die kunnen niet met terugwerkende kracht worden ingevoerd omdat zij niet zijn aangekondigd. Binnen afzienbare termijn komt er een toekomstbestendige concernregeling. Over de vormgeving en het moment van invoering van die definitieve oplossing zal overleg met het bedrijfsleven en belangengroeperingen gevoerd worden.

Geleidelijke afbouw verrekening algemene heffingskorting

Belastingplichtigen hebben recht op de algemene heffingskorting in de inkomstenbelasting.

Belastingplichtigen hebben recht op de algemene heffingskorting in de inkomstenbelasting. Belastingplichtigen zonder inkomen hebben slechts recht op uitbetaling voor zover zij een partner hebben die voldoende inkomen heeft om ook de heffingskorting van de andere partner te kunnen verrekenen met de door hem verschuldigde belasting. Vóór 2008 konden eenverdieners tweemaal de korting genieten. De algemene heffingskorting voor niet-verdienende partners wordt sindsdien geleidelijk afgebouwd naar nul in 2023.


Bij de Hoge Raad ligt een zaak over het verschil in fiscale behandeling tussen een- en tweeverdieners. Tweeverdieners hebben ieder recht op de volledige algemene heffingskorting, eenverdieners niet. De vraag in deze procedure is of de verlaging van de algemene heffingskorting voor de niet-verdienende partner in strijd is met onder meer het recht op het ongestoord genot van eigendom, het verbod op dwangarbeid, de vrijheid van (onder meer) gezinsleven en het discriminatieverbod.
De belanghebbende meent dat haar vrijheid van inrichting van haar gezinsleven wordt beperkt door de negatieve financiële consequenties van de keuze voor een eenverdienersgezin. De inbreuk op het recht op het genot van eigendom zou bestaan uit de vermindering van de huwelijksrechtelijke aanspraken jegens haar man door de niet-overheveling van een deel van haar heffingskorting naar haar man. Het verbod op dwangarbeid zou zijn geschonden doordat de belanghebbende om aanspraak te kunnen maken op de volledige heffingskorting gedwongen wordt om betaalde arbeid te verrichten.


De advocaat-generaal (A-G) is in zijn conclusie van mening dat het beroep in cassatie ongegrond verklaard moet worden. Naar zijn mening kan het onderscheid tussen een- en tweeverdieners gerechtvaardigd worden door legitieme doelen als de bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen, het lonender maken van werken en de bevordering van de economische onafhankelijkheid van de minstverdienende partner. Het is te verwachten dat de Hoge Raad de conclusie van de A-G zal volgen.

Verlengde navorderingstermijn

De Belastingdienst kan een navorderingsaanslag opleggen wanneer aanvankelijk te weinig belasting is

De Belastingdienst kan een navorderingsaanslag opleggen wanneer aanvankelijk te weinig belasting is geheven. De bevoegdheid om een navorderingsaanslag op te leggen vervalt normaliter vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De navorderingstermijn kan worden verlengd tot twaalf jaar wanneer het gaat om in het buitenland aangehouden of opgekomen inkomens- of vermogensbestanddelen.


Een procedure voor de rechtbank betrof de vraag wat de term ‘in het buitenland opgekomen’ inhoudt. De procedure had betrekking op navorderingsaanslagen, die waren opgelegd aan een ondernemer die in een reeks van jaren een deel van de omzet buiten de administratie had gehouden. Dat geld was op een bankrekening in Zwitserland gezet. Volgens de rechtbank is de situatie waarin in Nederland opgekomen inkomensbestanddelen onmiddellijk daarna worden overgebracht naar het buitenland nauwelijks te onderscheiden van in het buitenland opgekomen inkomensbestanddelen. Een dergelijke situatie kan volgens de rechtbank onder de reikwijdte van de verlengde navorderingstermijn vallen. Dat was in de door de rechtbank beoordeelde casus niet het geval. Het ging om een in Nederland gedreven onderneming en in Nederland ontvangen betalingen, die niet onmiddellijk na ontvangst werden overgebracht naar het buitenland. Volgens de rechtbank zijn de inkomsten in Nederland opgekomen en mag daarom de verlengde navorderingstermijn niet worden toegepast.

Uitzondering partnerschap ex-pleegkind

Voor de Wet IB 2001 en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) kan een kind jonger dan 27

Voor de Wet IB 2001 en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) kan een kind jonger dan 27 jaar niet de partner zijn van zijn ouder. Een pleegkind geldt als een kind, op voorwaarde dat het wordt opgevoed en onderhouden als een eigen kind. Dat is niet het geval wanneer voor een kind een pleegvergoeding wordt ontvangen.


Een kind waarvoor een pleegvergoeding is ontvangen valt niet onder de definitie van een pleegkind voor de Wet IB 2001 en de Awir. Dat betekent dat het kind, zodra het meerderjarig is, in bepaalde situaties kan kwalificeren als partner van de pleegouder. Dit kan zich ook voordoen als een verzorgende ouder in enig jaar kinderbijslag heeft ontvangen voor een niet-eigen kind, dat niet (meer) kwalificeert als pleegkind. Dit kind wordt wel onderhouden als een eigen kind, maar er is geen sprake van bloed- of aanverwantschap.


In het Belastingplan 2018 is voorgesteld om voor de toepassing van het partnerbegrip niet-eigen kinderen, voor wie in enig jaar een pleegvergoeding of kinderbijslag is ontvangen, op verzoek hetzelfde te behandelen als een eigen kind tot 27 jaar. Vooruitlopend op de wetswijziging met ingang van 1 januari 2018 heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat op verzoek geen sprake is van fiscaal partnerschap en toeslagpartnerschap voor het belasting- en berekeningsjaar 2017 tussen ouder en voormalige (pleeg)kinderen voor wie in het verleden een pleegvergoeding of kinderbijslag is ontvangen.

Verrekening ingehouden loonheffing

Loonbelasting wordt geheven door inhouding op het loon. De ingehouden loonheffing wordt als voorheffing

Loonbelasting wordt geheven door inhouding op het loon. De ingehouden loonheffing wordt als voorheffing verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting. Dat geldt ook als de werkgever de ingehouden loonheffing niet heeft afgedragen, tenzij sprake is van kwade trouw. Onder inhouding wordt verstaan het niet uitbetalen van een gedeelte van het overeengekomen brutobedrag van het loon, met als doel het niet uitbetaalde bedrag als loonheffing af te dragen. De feitelijke afdracht is geen voorwaarde om van inhouding te kunnen spreken.


Een bv, die sinds 2010 in liquiditeitsproblemen verkeerde, hield tot en met 2012 wel loonheffing in op het brutoloon van haar werknemers, maar droeg de ingehouden bedragen niet af aan de Belastingdienst. De bv deed wel maandelijks aangifte loonheffing. In de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012 van de directeur van de bv werd de ingehouden loonheffing niet als voorheffing verrekend. Volgens de Belastingdienst was de directeur niet te goeder trouw nu de bv geen loonheffing had afgedragen. Daarom had de directeur geen recht op verrekening van loonheffing met de verschuldigde inkomstenbelasting.


Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat verrekening wel mogelijk was, omdat loonheffing was ingehouden. De bv had de bedoeling om de ingehouden loonheffing af te dragen zodra haar liquiditeitspositie dat zou toelaten. Het hof maakt duidelijk dat zelfs wanneer geen loonheffing is ingehouden deze toch mag worden verrekend met de inkomstenbelasting wanneer de werknemer te goeder trouw mocht aannemen dat loonheffing is ingehouden. Staat eenmaal vast dat loonheffing is ingehouden dan wordt aan de vraag of de werknemer te goeder trouw is niet meer toegekomen. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof.

Fictieve erfrechtelijke verkrijgingen

De Successiewet bevat een aantal fictiebepalingen. Een van deze bepalingen merkt alles wat iemand ten

De Successiewet bevat een aantal fictiebepalingen. Een van deze bepalingen merkt alles wat iemand ten koste van het vermogen van de erflater heeft verkregen aan als een erfrechtelijke verkrijging wanneer de erflater tot aan zijn overlijden daarvan het genot heeft gehad in de vorm van een vruchtgebruik of van een periodieke uitkering die door de verkrijger is betaald. Deze bepaling heeft onder meer betrekking op schuldig gebleven bedragen, waarover geen rente is betaald of waarover minder dan het wettelijke percentage van 6 aan rente is betaald of waarover niet alle verschuldigde rente daadwerkelijk is betaald. Te late betaling van rente kan worden gecompenseerd, mits op het moment van het overlijden alle rente is betaald en over de te laat betaalde rente een samengestelde rentevergoeding is betaald over de periode van te late betaling. Deze samengestelde rente moet gelijk zijn aan de bij de schuldigerkenning overeengekomen rente. Is hieraan voldaan, dan is geen sprake van een fictieve erfrechtelijke verkrijging en hoeft over de schuldig erkende bedragen geen erfbelasting te worden betaald.


Een vader erkende in een reeks van jaren bedragen schuldig aan zijn zoon bij wijze van schenking. Van alle schuldigerkenningen werden notariële akten opgemaakt. Volgens deze akten moest vader over de hoofdsom of het restant daarvan jaarlijks op 31 december rente betalen aan zijn zoon. Tot en met het van overlijden van vader was minder rente betaald dan volgens de schuldigerkenningen aan rente betaald had moeten worden. De feitelijk betaalde bedragen waren niet te herleiden tot de afzonderlijke schuldigerkenningen. Ook kwamen de betalingen in geen enkel jaar overeen met de in dat jaar verschuldigde bedragen. Dat was aanleiding voor de Belastingdienst om het totale bedrag van de schuldigerkenningen als fictieve erfrechtelijke verkrijging aan te merken, waarover de zoon erfbelasting moest betalen. De zoon was het daar niet mee eens, maar de rechtbank en, in hoger beroep, het gerechtshof, stelden de Belastingdienst in het gelijk.

Gevolgen einde dienstverband voor leasecontract

Werkgevers, die aan werknemers een auto ter beschikking stellen, hanteren vaak gebruikersovereenkomsten

Werkgevers, die aan werknemers een auto ter beschikking stellen, hanteren vaak gebruikersovereenkomsten waarin de rechten en verplichtingen worden vastgelegd van de werknemer. Het is niet ongebruikelijk om in een dergelijke overeenkomst een regeling op te nemen voor het geval de werknemer uit dienst gaat terwijl het leasecontract van de auto nog loopt. Met name wanneer de werknemer invloed heeft op de keuze van de auto of wanneer op verzoek van de werknemer een duurdere auto wordt gekozen zal de werkgever het risico van voortijdig vertrek willen afdekken. Zo’n regeling kan inhouden dat de nieuwe werkgever het contract overneemt of dat de werknemer een vergoeding betaalt wegens voortijdige beëindiging van het leasecontract. Niet in alle gevallen sorteert die regeling het door de werkgever gewenste effect.


Zo kende de bedrijfsautoregeling van een werkgever bij het einde van het dienstverband op initiatief van de werknemer tijdens de looptijd van een leasecontract drie mogelijkheden. De werknemer kon de auto meenemen naar zijn nieuwe werkgever of de kosten van voortijdige beëindiging van de overeenkomst betalen. De derde mogelijkheid was dat de werkgever de auto aan een andere werknemer ter beschikking stelde. Bij de keuze voor deze laatste mogelijkheid verwacht men niet direct een betaling door de vertrekkende werknemer. Toch vorderde de werkgever betaling van een bedrag van een vertrokken werknemer ter compensatie van de te lijden schade. De schade, waarvoor de werkgever vergoeding claimde, lag in de lagere eigen bijdrage die de andere werknemer voor de leaseauto aan de werkgever betaalde. De lagere eigen bijdrage was het gevolg van een, in overleg met de ondernemingsraad van de werkgever, gewijzigde bedrijfsautoregeling. De vordering van de werkgever betrof het verschil tussen de met de vertrokken werknemer afgesproken eigen bijdrage en die van de andere werknemer over de resterende looptijd van het leasecontract.


De kantonrechter heeft de vordering van de werkgever afgewezen. Volgens de kantonrechter mocht de werknemer ervan uitgaan dat bij het doorschuiven van de auto naar een andere gebruiker de verplichting om een afkoopsom te betalen zou vervallen. De werknemer was niet op de hoogte van de nieuwe systematiek van bepaling van de eigen bijdrage. De bedrijfsautoregeling voorzag er niet in dat een verschil in eigen bijdrage voor rekening van een vertrekkende werknemer zou komen. De werkgever heeft zelf gekozen voor een afwijkende regeling. De gevolgen van deze keuze zijn voor rekening en risico van de werkgever, aldus de kantonrechter.