Wijzigingen loonbelasting 2018

WerkkostenregelingDe vrije ruimte voor onbelaste vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers bedraagt

Werkkostenregeling
De vrije ruimte voor onbelaste vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers bedraagt ongewijzigd 1,2% van de fiscale loonsom. Voor een maaltijd in een bedrijfskantine geldt als normbedrag € 3,35 per maaltijd. Voor huisvesting en inwoning geldt als normbedrag € 5,55 per dag.


Privégebruik auto
Werknemers met een auto van de zaak, die zij ook privé mogen gebruiken, worden geconfronteerd met een bijtelling bij hun salaris. De bijtelling is een percentage van de cataloguswaarde van de auto inclusief omzetbelasting. Bepalend voor de hoogte van het percentage van de bijtelling zijn de CO2-uitstoot en de datum van eerste toelating op de weg van de auto. Voor nieuw toegelaten auto’s geldt een verlaagde bijtelling van 4% wanneer zij geen C02-uitstoot hebben. In alle andere gevallen bedraagt de bijtelling 22%.


Tot en met 2016 golden nog verschillende verlaagde percentages. Deze verlaagde percentages en uitstootgrenzen gelden gedurende maximaal 60 maanden. Auto’s van voor 2017, waarvoor een verlaagd bijtellingspercentage geldt, vallen na de periode van 60 maanden onder de destijds geldende standaardbijtelling van 25% en niet onder het huidige algemene percentage van 22.


Pensioenrichtleeftijd
De pensioenrichtleeftijd is met ingang van 1 januari 2018 verhoogd van 67 naar 68 jaar. De verhoging van de pensioenrichtleeftijd heeft gevolgen voor de toegelaten opbouwpercentages voor beschikbare premieregelingen.

Kamerbrief ontwikkelingen arbeidsmarkt

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Belangrijkste onderdeel van de brief betreft de Wet DBA. Deze wet is als vervanger van de VAR niet geworden wat ervan verwacht werd. Als opvolger wordt nu een nog te ontwikkelen webmodule genoemd, die opdrachtgevers duidelijkheid moet geven over een arbeidsrelatie door een opdrachtgeversverklaring. Het gezagscriterium, een van de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, zal in de webmodule worden verduidelijkt. De webmodule zal meer rekening houden met de materiële in plaats van de formele kant. Tegelijkertijd moet schijnzelfstandigheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt worden voorkomen en moeten professionals aan de bovenkant van de arbeidsmarkt de nodige ruimte krijgen. De daarvoor benodigde maatregelen en de opdrachtgeversverklaring zouden per 1 januari 2020 in werking moeten kunnen treden.


De minister ziet op dit moment een alomvattend sociaal akkoord niet tot stand komen. Daarom stelt hij een aantal deeltrajecten voor. Het gaat om de volgende onderwerpen:



  1. de arbeidsmarkt van de toekomst;

  2. de vernieuwing van het pensioenstelsel;

  3. vaste en flexibele arbeid en arbeid en zorg;

  4. zzp-kwalificatie en ziekte en arbeidsongeschiktheid;

  5. de Participatiewet.

Ad 1. Door robotisering en digitalisering verandert de arbeidsmarkt. Om daar op in te spelen moeten werknemers zich blijven ontwikkelen en moeten vragen als hoe de zekerheid en de bescherming georganiseerd moeten worden en hoe de duurzame inzetbaarheid kan verbeteren beantwoord worden. De minister wil met werkgevers, werknemers en het onderwijsveld hierover in gesprek gaan.


Ad 2. Het pensioenstelsel zal moeten vernieuwen om het in de toekomst overeind te kunnen houden. Dat moet ervoor zorgen dat duidelijker wordt wat iemand aan pensioen heeft opgebouwd. Het moet ook makkelijker worden voor zzp’ers om mee te doen in het pensioenstelsel. Sterke elementen van het huidige stelsel zoals de collectieve uitvoering voor lage kosten, de risicodeling om levenslange uitkeringen mogelijk te maken en de verplichtstelling moeten behouden blijven. Het streven is om begin 2018 overeenstemming met de sociale partners te krijgen over de hoofdlijnen zodat in 2020 het wetgevingsproces kan worden afgerond.


Ad 3. Het kabinet wil de kloof tussen vaste en flexibele contracten verkleinen. De benodigde wetsvoorstellen worden in de loop van 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd, zodat zij uiterlijk per 1 januari 2020 in werking kunnen treden. Vaste contracten moeten aantrekkelijker worden door meer mogelijkheden voor een proeftijd, door de invoering van een cumulatie van ontslaggronden en aanpassing van de transitievergoeding.


Ad 4. Het kabinet wil een aantal maatregelen treffen om de lasten van werkgevers bij ziekte en arbeidsongeschiktheid van werknemers te verminderen. Het gaat om een collectieve regeling voor het tweede jaar loondoorbetaling voor kleine werkgevers en om halvering van de periode van premiedifferentiatie WGA. Het kabinet staat open voor voorstellen van de sociale partners om het draagvlak voor het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid te vergroten.


Ad 5. De loonkostensubsidie in de Participatiewet wordt vervangen door loondispensatie. Loondispensatie moet zorgen voor eenduidige regels voor werkgevers. Uitgangspunt is dat werken met loondispensatie moet lonen. De staatssecretaris van SZW heeft daarover een aparte brief gestuurd naar de Tweede Kamer.

Pensioenbesluit aangepast per 1 januari 2018

Met ingang van 1 januari 2018 is de fiscale pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 68 jaar. In verband

Met ingang van 1 januari 2018 is de fiscale pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 68 jaar. In verband daarmee heeft de staatssecretaris van Financiën een besluit over pensioenen aangepast. De wijzigingen betreffen de aanpassingen van de in de bijlagen bij het besluit opgenomen staffels voor beschikbare-premieregelingen. Het besluit treedt in werking op 1 januari 2018. Het besluit bevat de fiscale regels voor pensioenregelingen die in de Pensioenwet worden aangeduid als een premie- of kapitaalovereenkomst. Verder worden sommige soorten premie- en kapitaalovereenkomsten aangewezen als fiscale pensioenregelingen.

150-kilometercriterium ook bij tussentijdse beoordeling 30%-regeling

De 30%-regeling is een bijzondere regeling voor uit het buitenland afkomstige werknemers die beschikken

De 30%-regeling is een bijzondere regeling voor uit het buitenland afkomstige werknemers die beschikken over op de Nederlandse arbeidsmarkt schaarse deskundigheid. De regeling houdt in dat van de totale bruto beloning 30% als onbelaste vergoeding voor de extra kosten van verblijf buiten het land van herkomst mag worden verstrekt. Op verzoek van werkgever en werknemer geeft de inspecteur een beschikking af waarin de 30%-regeling van toepassing wordt verklaard, mits aan de voorwaarden is voldaan. De 30%-regeling kende in het verleden een looptijd van maximaal tien jaar. In het uitvoeringsbesluit loonbelasting was een bepaling opgenomen op grond waarvan de looptijd van een afgegeven beschikking kon worden verminderd indien de werknemer niet langer de specifieke, op de Nederlandse arbeidsmarkt schaarse deskundigheid bezat. De inspecteur kon na vijf jaar aan de werkgever vragen om aannemelijk te maken dat de werknemer nog steeds aan de voorwaarden voldeed. Deze bepaling gold tot 2011, maar bleef op grond van een overgangsregeling van toepassing indien op 31 december 2011 minder dan vijf jaren van de looptijd van de verleende 30%-beschikking waren verstreken.


Met ingang van 1 januari 2012 is de 30%-regeling alleen van toepassing als de buitenlandse werknemer voor zijn komst naar Nederland op meer dan 150 kilometer van de Nederlandse grens woonde. Deze voorwaarde geldt ook bij de hiervoor beschreven tussentijdse beoordeling van een eerder afgegeven beschikking. Dat betekent dat voortzetting van de 30%-regeling wordt verhinderd bij voor 1 januari 2012 afgegeven beschikkingen in gevallen waarin de werknemer voor zijn komst naar Nederland op minder dan 150 kilometer van de Nederlandse grens woonde, ondanks dat deze voorwaarde bij het afgeven van de beschikking nog niet werd gesteld. Dat blijkt uit een arrest van de Hoge Raad.

Verrekening ingehouden loonheffing

Loonbelasting wordt geheven door inhouding op het loon. De ingehouden loonheffing wordt als voorheffing

Loonbelasting wordt geheven door inhouding op het loon. De ingehouden loonheffing wordt als voorheffing verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting. Dat geldt ook als de werkgever de ingehouden loonheffing niet heeft afgedragen, tenzij sprake is van kwade trouw. Onder inhouding wordt verstaan het niet uitbetalen van een gedeelte van het overeengekomen brutobedrag van het loon, met als doel het niet uitbetaalde bedrag als loonheffing af te dragen. De feitelijke afdracht is geen voorwaarde om van inhouding te kunnen spreken.


Een bv, die sinds 2010 in liquiditeitsproblemen verkeerde, hield tot en met 2012 wel loonheffing in op het brutoloon van haar werknemers, maar droeg de ingehouden bedragen niet af aan de Belastingdienst. De bv deed wel maandelijks aangifte loonheffing. In de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012 van de directeur van de bv werd de ingehouden loonheffing niet als voorheffing verrekend. Volgens de Belastingdienst was de directeur niet te goeder trouw nu de bv geen loonheffing had afgedragen. Daarom had de directeur geen recht op verrekening van loonheffing met de verschuldigde inkomstenbelasting.


Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat verrekening wel mogelijk was, omdat loonheffing was ingehouden. De bv had de bedoeling om de ingehouden loonheffing af te dragen zodra haar liquiditeitspositie dat zou toelaten. Het hof maakt duidelijk dat zelfs wanneer geen loonheffing is ingehouden deze toch mag worden verrekend met de inkomstenbelasting wanneer de werknemer te goeder trouw mocht aannemen dat loonheffing is ingehouden. Staat eenmaal vast dat loonheffing is ingehouden dan wordt aan de vraag of de werknemer te goeder trouw is niet meer toegekomen. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof.

Pensioen geen onderdeel (gebruikelijk) loon

Een dga moet voor zijn werkzaamheden ten behoeve van zijn bv ten minste een gebruikelijk loon ontvangen.

Een dga moet voor zijn werkzaamheden ten behoeve van zijn bv ten minste een gebruikelijk loon ontvangen. De vraag in een procedure was of bij het bepalen van de hoogte van het gebruikelijk loon rekening gehouden moet worden met een van de bv ontvangen pensioenuitkering.


Volgens de inspecteur omvat het gebruikelijk loon alleen het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Om die reden had de inspecteur het aangegeven loon uit dienstbetrekking van een dga in een reeks van jaren gecorrigeerd. De dga meende dat het begrip loon ook het loon uit vroegere dienstbetrekking omvat. Naast het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ontving de dga ook een pensioenuitkering van de bv. Rekening houdend met de ontvangen pensioenuitkeringen zou dat betekenen dat het genoten loon hoger was dan het door de inspecteur na correctie vastgestelde loon.


Hof Den Bosch is van oordeel dat uit de letterlijke tekst van de wet volgt dat dit artikel betrekking heeft op de werknemer die arbeid verricht. Dat leidt er volgens het hof toe dat het gebruikelijk loon moet worden bepaald zonder rekening te houden met loon uit vroegere dienstbetrekking, zoals een pensioenuitkering van dezelfde bv. Dat strookt ook met doel en strekking van het wetsartikel. Het gaat er namelijk om een zakelijk loon uit dienstbetrekking voor de dga te bepalen en ongewenste salarisconstructies tegen te gaan. Uit de memorie van toelichting volgt dat er een verband is tussen de omvang van de werkzaamheden en het loon uit deze dienstbetrekking.

Maatregelen uit regeerakkoord opgenomen in Belastingplan 2018

De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging op het Belastingplan 2018 ingediend. In de

De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging op het Belastingplan 2018 ingediend. In de nota van wijziging is een aantal punten uit het regeerakkoord verwerkt. Het gaat om maatregelen die per 1 januari 2018 in werking moeten treden of op 1 januari 2018 vast moeten staan om op 1 januari 2019 in werking te kunnen treden.


Heffingskortingen
Heffingskortingen worden in de regel niet uitbetaald, maar alleen verrekend met de te betalen inkomstenbelasting. Er geldt een uitzondering voor de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Deze worden uitbetaald op voorwaarde dat de fiscale partner voldoende inkomen heeft. De uitbetaling van de algemene heffingskorting wordt sinds een aantal jaren afgebouwd. Nu wordt voorgesteld dat met ingang van 1 januari 2019 ook te doen met de IACK en de arbeidskorting.


Daarnaast wordt voorgesteld de ouderenkorting per 1 januari 2019 met € 160 te verhogen en deze korting geleidelijk inkomensafhankelijk af te bouwen. Nu geldt nog dat bij het overschrijden van een zeker inkomensbedrag de hoge ouderenkorting vervalt en de (veel lagere) lage ouderenkorting van toepassing. De voorgestelde afbouwregeling zorgt voor een meer geleidelijke overgang. De afbouw start bij het bedrag van het verzamelinkomen waar nu het hoge bedrag van de ouderenkorting overgaat in het lage bedrag. De afbouw bedraagt 15% van het verzamelinkomen voor zover dat hoger is dan het verzamelinkomen waarbij het afbouwtraject start.


Aanpassing box 3
Het heffingvrije vermogen wordt verhoogd naar € 30.000. Het gezamenlijke heffingvrije vermogen voor fiscale partners wordt € 60.000. De verhoging van het heffingvrije vermogen heeft tot gevolg dat meer mensen recht krijgen op toeslagen.
Het forfaitaire rendement op sparen wordt gebaseerd op actuelere rendementen. Daardoor valt dit in 2018 lager uit. Dat heeft tot gevolg dat het forfaitaire rendement in de eerste vermogensschijf 0,63% lager uitkomt op 2,4%.


Tariefschijf vennootschapsbelasting en tarief innovatiebox
Op grond van het Belastingplan 2017 zou de eerste tariefschijf in de vennootschapsbelasting worden verlengd naar € 250.000 per 1 januari 2018. In deze nota van wijziging wordt die maatregel teruggedraaid. Ook de vervolgstappen in de verlenging van de tariefschijf gaan niet door. De in het regeerakkoord aangekondigde verhoging van het effectieve tarief van de innovatiebox van 5% naar 7% is ook opgenomen in de nota van wijziging. Ook deze aanpassing moet per 1 januari 2018 worden doorgevoerd. Het Vpb-tarief wordt vanaf 2019 stapsgewijs verlaagd naar 16% (eerste schijf) en 21% (tweede schijf) in 2021.


Verhogen tabaksaccijns
De accijnstarieven van alle tabaksproducten worden met ingang van 1 januari 2018 verhoogd. Ook in de komende jaren zal de accijns op tabak stijgen.

Schijfgrenzen en tarieven IB 2018

Bij de Tweede Kamer is het Belastingplan 2018 in behandeling. De (voormalige) staatssecretaris van

Bij de Tweede Kamer is het Belastingplan 2018 in behandeling. De (voormalige) staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag naar de Kamer gestuurd. In de nota worden vragen van de verschillende fracties beantwoord. Er zijn ook vragen gesteld die betrekking hebben op het regeerakkoord van het nieuwe kabinet. Die zijn niet beantwoord maar doorgeschoven.


De staatssecretaris heeft in deze nota onder meer een overzicht van heffingskortingen, schijven en tarieven in de loon- en inkomstenbelasting voor 2018 gegeven, waarin rekening is gehouden met de indexatie per 1 januari. Daaruit blijkt dat het maximum van de algemene heffingskorting voor mensen jonger dan de AOW-leeftijd stijgt van € 2.254 naar € 2.265. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt gaat het maximum van € 1.151 naar € 1.157. Het maximum van de arbeidskorting gaat van € 3.223 naar € 3.249.


Het maximum van de inkomensafhankelijke combinatiekorting gaat van € 2.778 naar € 2.801. De jonggehandicaptenkorting stijgt van € 722 naar € 728.  De ouderenkorting gaat voor lagere inkomens flink omhoog, omdat naast de indexatie een stijging is voorzien in het Belastingplan 2018. Daardoor gaat deze korting omhoog van € 1.292 naar € 1.418. Voor hogere inkomens wordt de ouderenkorting alleen geïndexeerd, waardoor deze van € 71 stijgt naar € 72. De alleenstaande ouderenkorting daalt ondanks de indexatie van € 438 naar € 423, vanwege een verlaging in het Belastingplan 2018.



































Schijfgrenzen en tarieven
2017 Tarief 2017 2018 Tarief 2018
Einde eerste schijf  € 19.982  36,55%  € 20.142  36,55%
Einde tweede schijf  € 33.791  40,8%  € 33.994  40,85%
Einde derde schijf  € 67.072  40,8%  € 68.507  40,85%
Einde vierde schijf  –  52,00%  –  51,95%



 N.B. Voor mensen die geboren zijn vóór 1 januari 1946 eindigt de tweede schijf in 2017 bij een bedrag van € 34.130 en in 2018 bij een bedrag van € 34.404.

Liever een oude auto van de zaak?

De werknemer met een auto van de zaak wordt geconfronteerd met een bijtelling bij zijn inkomen. De wet

De werknemer met een auto van de zaak wordt geconfronteerd met een bijtelling bij zijn inkomen. De wet bevat namelijk de fictie dat een auto die voor zakelijk gebruik ter beschikking wordt gesteld, ook voor privégebruik ter beschikking wordt gesteld. De reguliere bijtelling voor auto’s, die in 2017 op kenteken worden gezet, bedraagt 22% van de waarde van de auto. De bijtelling wordt berekend over de oorspronkelijke cataloguswaarde van de auto inclusief btw en bpm. Voor auto’s die voor 1 januari 2017 op kenteken zijn gesteld, gelden andere percentages. De afgelopen jaren waren hybride auto’s populair onder werknemers, omdat voor dergelijke auto’s een lager bijtellingspercentage van toepassing was. De belangstelling voor hybride auto’s is afgenomen omdat voor dergelijke auto’s inmiddels het reguliere bijtellingspercentage geldt.


Uit cijfers van de BOVAG blijkt dat steeds meer zakelijke rijders kiezen voor een oudere auto. De reden daarvoor is de lagere bijtelling. Anders dan voor jongere auto’s wordt de bijtelling voor het privégebruik van auto’s van 15 jaar en ouder niet berekend over de oorspronkelijke catalogusprijs, maar over de waarde van de auto in het economisch verkeer. Wel geldt voor deze categorie een hoger bijtellingspercentage van 35.


Voorbeeld
Een snelle zoektocht op internet levert een keurige Audi A6 met een 2,5 liter 6-cilinder dieselmotor met slechts 180.000 km op de teller op voor € 3.500. De bijtelling voor deze auto bedraagt 35% van € 3.500 is € 1.225 per jaar, dus iets meer dan € 100 per maand. Netto kost het privégebruik de berijder € 637 per jaar, uitgaande van een belastingtarief van 52%. Vergelijken we deze auto met een nieuwe A6 met een 6-cilinder dieselmotor, dan moeten we uitgaan van de catalogusprijs van minimaal € 61.600. De bijtelling komt dan uit op een bedrag van € 13.550 per jaar. Netto is dat ruim € 7.000.
Het leasetarief voor deze auto bij een jaarkilometrage van 20.000 en een leaseperiode van 60 maanden bedraagt bijna € 1.000 per maand, exclusief btw. Voor dat geld kan men zakelijk wel de mogelijke extra onderhoudskosten van een oudere auto dragen.


Toegegeven, het is appels met peren vergelijken (een nieuwe auto versus een 20 jaar oude), maar het maakt de verschillen wel duidelijk.

Overzicht maatregelen in regeerakkoord

De onderhandelingen over een nieuw kabinet hebben geresulteerd in een lijvig regeerakkoord, dat bol staat

De onderhandelingen over een nieuw kabinet hebben geresulteerd in een lijvig regeerakkoord, dat bol staat van de plannen en ambities. Onderstaand volgt een beknopt overzicht. Voor de goede orde, het gaat om plannen die in de periode van 2018 tot en met 2021 nog moeten worden omgezet in wetgeving. Daarmee kan worden begonnen wanneer het nieuwe kabinet is geïnstalleerd. 


Arbeidsmarkt
Ontslagrecht
Er komt een regeling om ontslag mogelijk te maken op basis van een cumulatie van ontslaggronden. Deze regeling moet ontslag mogelijk maken wanneer de afzonderlijke ontslaggronden daartoe onvoldoende basis bieden, maar de combinatie van meerdere gronden leidt tot een situatie waarin niet van de werkgever verlangd kan worden dat hij de arbeidsovereenkomst voortzet. De rechter kan de transitievergoeding in een dergelijk geval met 50% verhogen.
Werknemers krijgen vanaf het begin van hun arbeidsovereenkomst recht op transitievergoeding bij ontslag. De transitievergoeding bedraagt voor ieder dienstjaar een derde maandsalaris, ook bij duren langer dan 10 jaar.
De mogelijkheid om scholingskosten in mindering te brengen op de transitievergoeding wordt verruimd.


Tijdelijke contracten
De tussenliggende periode voor opvolgende contracten blijft zes maanden. Er komt meer ruimte om per sector hiervan af te wijken als de aard van het werk daarom vraagt. Tijdelijke contracten voor vervanging tijdens ziekte in het primair onderwijs worden uitgezonderd van de ketenbepaling. De periode waarna elkaar opeenvolgende tijdelijke contracten overgaan in een contract voor onbepaalde tijd, wordt verlengd naar drie jaar.


Proeftijd
Er komen mogelijkheden om een langere proeftijd op te nemen in arbeidscontracten. In een eerste contract voor onbepaalde tijd mag de proeftijd vijf maanden bedragen. In tijdelijke contracten voor langer dan twee jaar mag de proeftijd drie maanden bedragen.


Loondoorbetaling bij ziekte
De periode van verplichte loondoorbetaling bij ziekte wordt voor werkgevers met maximaal 25 werknemers verkort naar één jaar. De verantwoordelijkheid voor loondoorbetaling en een aantal re-integratieverplichtingen gaan na dat jaar over naar het UWV. De collectieve kosten van het tweede jaar worden gedekt via een door deze groep werkgevers te betalen premie.


Zzp’ers
De Wet DBA wordt ingetrokken. Er komt een nieuwe wet die echte zelfstandigen de zekerheid moet bieden dat er geen sprake is van een dienstbetrekking en die schijnzelfstandigheid moet voorkomen. Daarvoor wordt een opdrachtgeversverklaring ingevoerd. De combinatie van een laag tarief en een overeenkomst die langer duurt dan drie maanden leidt tot de constatering van een arbeidsovereenkomst. Een laag tarief wil zeggen maximaal 125% van het wettelijk minimumloon of de laagste loonschaal in de geldende cao.


Partnerverlof bij geboorte
Het doorbetaalde kraamverlof voor partners na bevalling wordt per 1 januari 2019 verlengd naar vijf dagen. Per 1 juli 2020 komt er een regeling voor aanvullend kraamverlof van vijf weken. Dit verlof moet binnen een half jaar na de geboorte worden opgenomen. Het UWV betaalt de werknemer tijdens het verlof een uitkering van 70% van het dagloon.


Belastingstelsel
Loon- en inkomstenbelasting
Er komt in 2019 een tweeschijvenstelsel met een basistarief van 36,93% en een toptarief van 49,5%.  Het toptarief geldt vanaf een inkomen van ca. € 68.600. Dit bedrag blijft gedurende de kabinetsperiode op het niveau van 2018. 
De algemene heffingskorting en de arbeidskorting gaan omhoog. Wel wordt de arbeidskorting sneller afgebouwd dan nu het geval is. Het recht op de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor mensen met een ZW-uitkering vervalt.

De looptijd van de 30%-regeling wordt verkort van acht naar vijf jaar.


De onbelaste vergoeding voor vrijwilligers gaat omhoog van € 1.500 naar € 1.700 per jaar.


Aftrekposten, zoals de hypotheekrenteaftrek en de zelfstandigenaftrek, die nu nog in het hoogste tarief vallen, gaan vanaf 2020 in vier jaarlijkse stappen van 3% omlaag naar het basistarief. De versnelde afbouw van de hypotheekrenteaftrek wordt gecompenseerd door een verlaging van het eigenwoningforfait met 0,15%, ingaande in 2020. De regeling, die bij geen of een beperkte eigen woningschuld bijtelling van het eigenwoningforfait voorkomt, wordt vanaf 2018 in 20 jaar stapsgewijs afgebouwd.


Het tarief in box 2 wordt verhoogd van 25 naar 27,3% in 2020 en naar 28,5% in 2021.


Het heffingsvrije vermogen in box 3 gaat omhoog naar € 30.000. Verder zal sneller worden aangesloten bij het werkelijk rendement van spaartegoeden. Dat gebeurt door uit te gaan van de gemiddelde spaarrente in de periode van anderhalf tot een half jaar voor de aanvang van het belastingjaar. In de komende kabinetsperiode zal een stelsel van heffing op basis van het werkelijke in plaats van een forfaitair rendement worden uitgewerkt.


Vennootschapsbelasting
De grondslag voor de belasting van bedrijven wordt verbreed. De opbrengst daarvan wordt benut om de tarieven in de vennootschapsbelasting te verlagen. De huidige tarieven gaan in stappen van 20 en 25% naar 16 en 21% per 2021. In 2019 gaan de tarieven naar 19 en 24% en in 2020 naar 17,5 en 22,5%. De in het Belastingplan 2017 opgenomen stapsgewijze verlenging van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting naar € 350.000 gaat niet door. De eerste schijf eindigt ook na 2017 bij een winst van € 200.000.


De verrekening van verliezen in de vennootschapsbelasting wordt beperkt. Een verlies kan nu nog worden verrekend met winsten van de negen volgende jaren. Dat wordt beperkt tot zes jaar. De verrekening van een verlies met winst van eerdere jaren blijft beperkt tot de winst van het voorafgaande jaar.


Het effectieve tarief voor winst in de innovatiebox gaat omhoog van 5 naar 7%.


Vanaf 2019 wordt de afschrijving op een gebouw in eigen gebruik beperkt en kan de boekwaarde niet lager worden dan de WOZ-waarde. Nu is dat nog 50% van de WOZ-waarde.


Omzetbelasting
Het lage tarief van de btw gaat van 6 naar 9%.


Overige belastingen
De dividendbelasting wordt afgeschaft. Er komt een bronbelasting op rente en royalty’s. Financiering met eigen vermogen wordt aantrekkelijker door de aftrekbaarheid van vreemd vermogen te beperken.