Uitdeling van winst bij verkoop pand aan dga

Een vermogensverschuiving van een bv naar de houder van een aanmerkelijk belang in de bv vormt een

Een vermogensverschuiving van een bv naar de houder van een aanmerkelijk belang in de bv vormt een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang als de bv daardoor verarmt en de onttrekking van vermogen plaatsvindt uit winst, winstreserves of binnen afzienbare tijd te behalen winst van de bv. Zowel de bv als de aanmerkelijkbelanghouder moet zich bewust zijn van de bevoordeling. Dit betekent dat een bv en haar dga onderling zakelijk moeten handelen. Is sprake van een bevoordeling, bijvoorbeeld omdat de bv zich een voordeel laat ontgaan ten bate van de dga in zijn hoedanigheid van aandeelhouder, dan vormt dat voordeel inkomen uit aanmerkelijk belang voor de dga. Een voorbeeld van het zich laten ontgaan van een voordeel is de verkoop van een vermogensbestanddeel voor een te lage prijs.


Een bv verhuurde een woon/winkelpand. In verband met een voorgenomen verkoop aan de dga liet de bv het pand taxeren. De taxateur stelde de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik vast op een bedrag van € 2,6 miljoen. Voor dit bedrag werd het pand door de bv aan de dga verkocht. In de tussentijd was de huurovereenkomst voor het winkelgedeelte, met tussenkomst van de kantonrechter, beëindigd en was een nieuwe huurder gevonden. De oude huurprijs was € 86.000 per jaar. De nieuwe huurprijs kwam uit op € 200.000 per jaar. De nieuwe huurder betaalde een bedrag aan sleutelgeld van € 175.000. De nieuwe huurovereenkomst was tot stand gekomen voor de overdracht van het pand aan de dga, maar ging pas geruime tijd later in. De taxateur van de Belastingdienst berekende de waarde van het pand op € 3.450.000. De Belastingdienst merkte een bedrag van € 1.025.000 aan als voordeel uit aanmerkelijk belang van de dga. Dat bedrag bestond uit het verschil tussen getaxeerde waarde in verhuurde staat van het pand en de verkoopprijs, vermeerderd met het sleutelgeld van € 175.000.


De rechtbank schoof de taxatie die de bv had laten uitvoeren terzijde, gezien de ontwikkelingen in de periode na de datum van de taxatie en de datum van overdracht van het pand. De taxatie van de Belastingdienst accepteerde de rechtbank wel. De rechtbank vond aannemelijk dat de dga het voordeel van de te lage verkoopprijs had genoten in zijn hoedanigheid van aandeelhouder en dat de dga en de bv zich daarvan bewust waren. Ten aanzien van het sleutelgeld stond vast dat de dga dit had ontvangen. De rechtbank beantwoordde de vraag of aannemelijk was dat de dga dit sleutelgeld in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van de bv had ontvangen bevestigend. Gezien de betrokkenheid van de dga bij de totstandkoming van de nieuwe huurovereenkomst vond de rechtbank aannemelijk dat de dga en de bv zich hiervan bewust waren.

Besteding geleend geld aan eigen woning

Een lening die is aangegaan voor de aanschaf, het onderhoud of de verbetering van een eigen woning wordt

Een lening die is aangegaan voor de aanschaf, het onderhoud of de verbetering van een eigen woning wordt aangemerkt als een eigenwoningschuld. De betaalde rente over een eigenwoningschuld is aftrekbaar voor de inkomstenbelasting.
Om een lening als eigenwoningschuld aan te kunnen merken moet de woningeigenaar aannemelijk maken dat hij het geleende geld heeft besteed voor de eigen woning. Dat kan met behulp van nota’s en betaalbewijzen. Kan de woningeigenaar de besteding van het geleende geld niet aannemelijk maken, dan is de rente over de lening niet aftrekbaar.


In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of leningen, die enkele jaren na de aanschaf van de woning waren aangegaan, als eigenwoningschuld konden worden aangemerkt. Geruime tijd voor het aangaan van de leningen waren onderhouds- en verbeteringswerkzaamheden aan de woning uitgevoerd. De woningeigenaar had geen bewijsstukken van de besteding van het geleende geld. Een van de leningen was niet aangegaan door de woningeigenaar zelf, maar door zijn ouders. Het hof vond niet aannemelijk dat de leningen als eigenwoningschuld waren aan te merken. Dat betekende dat de rente over deze leningen niet aftrekbaar was.

Winst bij verkoop grond belast

Box 1 van de inkomstenbelasting omvat naast de winst uit onderneming en het loon uit dienstbetrekking het

Box 1 van de inkomstenbelasting omvat naast de winst uit onderneming en het loon uit dienstbetrekking het resultaat uit een of meer werkzaamheden. Daartoe wordt gerekend het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat. Voorbeelden daarvan zijn het uitponden van onroerende zaken, het zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak en het benutten van voorkennis of bijzondere vormen van kennis.


Volgens enkele arresten van de Hoge Raad leidt het uitponden van onroerende zaken op zich niet tot belastbare inkomsten. Er moeten aanvullende werkzaamheden worden verricht, die zijn gericht op het behalen van een redelijkerwijs te verwachten voordeel, dat hoger ligt dan het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement. Het indienen van een verzoek tot wijziging van de op een perceel grond rustende bestemming is een voorbeeld van een aanvullende werkzaamheid waardoor de omvang van normale werkzaamheden binnen particulier vermogensbeheer wordt overschreden.


Dit deed zich voor bij iemand die twee percelen grond kocht en deze na wijziging van de bestemming met winst doorverkocht. Samen met een projectontwikkelaar had hij de gemeente benaderd over de mogelijkheid tot woningbouw op zijn percelen. Daarbij werd een schetsplan ingediend. Om het bestemmingsplan gewijzigd te krijgen voerde de grondeigenaar diverse malen overleg met de gemeente. De rechtbank ging niet mee in het betoog van de koper dat hij de percelen had verkocht omdat de locatie bij nader inzien niet geschikt was voor zijn onderneming. De rechtbank vond aannemelijk dat de grondeigenaar actief betrokken was geweest bij de pogingen om een bestemmingswijziging te bewerkstelligen. Gezien het feit dat de koopprijs was overeengekomen onder de voorwaarde dat de bestemmingswijziging zou plaatsvinden, had de grondeigenaar daar een financieel belang bij. Zonder bestemmingswijziging zouden de percelen beduidend minder waard zijn dan de overeengekomen prijs. De bestemmingswijziging was verdisconteerd in de overeengekomen koopprijs.

Wijzigingen inkomstenbelasting 2019 voor particulieren

Eigen woningHet eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.080.000

Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.080.000 bedraagt in 2019 0,65% van de waarde. Voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.080.000 geldt een verhoogd eigenwoningforfait van 2,35%. Aftrek van betaalde hypotheekrente in de vierde tariefschijf gaat tegen 49% in plaats van tegen het tabeltarief van 51,75%. Het percentage waartegen aftrek in de vierde tariefschijf wordt verleend daalt ieder jaar met 0,5%.


De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) is onbelast als de uitkering in 2019 niet meer bedraagt dan € 166.000. De vrijstelling voor de KEW geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande verzekeringen die voldoen aan alle voorwaarden.


De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2019 € 5.367.


Premies lijfrenteverzekeringen
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2019 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 12.678. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.


Wie in de voorgaande zeven jaar de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.254. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.322. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 107.593 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.275.


Voor tijdelijke oudedagslijfrenten geldt als voorwaarde voor aftrekbaarheid van de premie dat het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger mag zijn dan € 21.741. De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.


Box 3
In box 3 wordt belasting geheven tegen een tarief van 30% over de grondslag voor sparen en beleggen. Dat is het vermogen in box 3 verminderd met de vrijstelling.
























Deel grondslag sparen en beleggen Spaardeel 0,13% Beleggingsdeel 5,60% Forfaitair rendement
Tot en met € 71.650 67% 33% 1,94%
Van € 71.650 tot en met € 989.736 21% 79% 4,45%
Vanaf € 989.736 0% 100% 5,60%

in box 3 van € 30.360 per persoon. Schulden komen tot een bedrag van € 3.100 per persoon niet in mindering op de grondslag voor sparen en beleggen.

Evaluatie middelingsregeling

Het ministerie van Financiën heeft een evaluatie van de middelingsregeling in de inkomstenbelasting uit

Het ministerie van Financiën heeft een evaluatie van de middelingsregeling in de inkomstenbelasting uit laten voeren. Het kabinet zal de uitkomsten van de evaluatie betrekken bij het aangekondigde onderzoek naar mogelijkheden voor verbetering van het belastingstelsel in het voorjaar van 2019. De insteek van dit onderzoek is om vanuit een breder perspectief te kijken naar mogelijkheden om het belastingstelsel eenvoudiger, doeltreffender en doelmatiger te maken.


De middelingsregeling is een faciliteit waarmee het progressienadeel van sterk wisselende inkomens kan worden gecompenseerd. Dat gebeurt door de geheven inkomstenbelasting in box 1 over drie aaneengesloten jaren te herrekenen op basis van het gemiddelde inkomen van die jaren. Bij de invoering van de regeling is niet expliciet vastgelegd of deze bedoeld is voor bepaalde groepen mensen of voor bepaalde situaties. Daardoor is niet duidelijk of in bepaalde gevallen compensatie via de middelingsregeling al dan niet gewenst is.


Onderzocht is in welke mate de middelingsregeling doeltreffend en doelmatig is. Jaarlijks maken circa 50.000 belastingplichtigen gebruik van de middelingsregeling. Daarmee is een bedrag tussen € 70 miljoen en € 90 miljoen gemoeid. De gemiddelde middelingsteruggave ligt tussen € 1.550 en € 1.700. 30% van de gebruikers valt binnen de categorie starters of structureel meer verdieners en 28% valt binnen de categorie stoppers of structureel minder verdieners. De benutting van de middelingsregeling is laag aangezien 85% van de belastingplichtigen die recht hebben op een middelingsteruggave geen gebruik van de regeling maakt.


De middelingsregeling is de afgelopen jaren ongewijzigd gebleven ondanks het inkomensafhankelijk maken van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Deze heffingskortingen kunnen effect hebben op de mate waarin belastingplichtigen progressienadeel ondervinden. Heffingskortingen worden echter niet meegenomen in de middelingsregeling. Daarnaast zal op grond van het Belastingplan 2019 vanaf 2021 een tweeschijvenstelsel gelden. Hierdoor zullen alleen mensen met een inkomen dat incidenteel in het toptarief valt en sommige AOW-gerechtigden gebruik kunnen maken van de middelingsregeling. Het aantal potentiële gebruikers zal daardoor met ongeveer 60% dalen.


Door de lage benutting, de relatief hoge uitvoeringskosten en het niet meenemen van de inkomensafhankelijkheid van heffingskortingen zijn de doeltreffendheid en doelmatigheid van de middelingsregeling beperkt. De regeling bereikt uiteindelijk slechts 15% van de belastingplichtigen die ervoor in aanmerking komen. Samen met de verwachte ontwikkelingen als gevolg van invoering van het tweeschijvenstelsel leidt dit ertoe dat er serieuze kanttekeningen te plaatsen zijn bij de (toekomstige) effectiviteit van de middelingsregeling. De onderzoekers zien twee opties voor de middelingsregeling. De eerste optie is het betrekken van de afbouw van de heffingskortingen bij de middelingsregeling. De tweede optie is afschaffing van de middelingsregeling.

Hoogte eigenwoningforfait 2019 bekend

De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer de hoogte van het

De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer de hoogte van het eigenwoningforfait voor 2019 meegedeeld.


Het eigenwoningforfait zal in 2019 0,65% van de eigenwoningwaarde bedragen. De eigenwoningwaarde is de WOZ-waarde van het voorgaande jaar. In 2018 is het eigenwoningforfait 0,70%. De aanpassing is een gevolg van de stijging van het indexcijfer van de woninghuren en de stijging van de woningwaarden. Het eigenwoningforfait wordt na indexering naar beneden afgerond op een veelvoud van 0,05%.

Volledige schuld aandeelhouder als uitdeling van winst aangemerkt

Er is sprake van een winstuitdeling, die tot het inkomen uit aanmerkelijk belang behoort, wanneer zich

Er is sprake van een winstuitdeling, die tot het inkomen uit aanmerkelijk belang behoort, wanneer zich een vermogensverschuiving van een nv of bv naar een aandeelhouder voordoet, die wordt gedekt door in de nv of bv aanwezige winst. Inkomen uit aanmerkelijk belang valt in box 2 van de inkomstenbelasting en wordt belast tegen een tarief van 25%.


De Belastingdienst legde een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op aan de enig aandeelhouder van een nv in verband met een winstuitdeling. De aandeelhouder had een schuld aan de nv van € 11 miljoen uit hoofde van geldlening en een rekening-courantschuld van € 1,2 miljoen. De aandeelhouder bezat een landgoed in Frankrijk. Volgens de leningovereenkomst was de aandeelhouder bij verkoop van het landgoed verplicht om de opbrengst te gebruiken voor aflossing van zijn schuld. Wanneer de aandeelhouder zich niet zou houden aan zijn verplichtingen uit de leningovereenkomst werd de lening direct opeisbaar. Na de verkoop van het landgoed in 2010 maakte de aandeelhouder de opbrengt van de verkoop van € 4,4 miljoen over naar de bankrekening van de nv, maar op dezelfde dag maakte de nv een bedrag van € 4,75 miljoen over naar de aandeelhouder. De nv ondernam geen stappen om de aandeelhouder tot aflossing van de lening over te laten gaan. Gezien deze handelingen was redelijkerwijs niet meer te verwachten dat de aandeelhouder nog aan zijn aflosverplichtingen zou voldoen. Door uit aandeelhoudersoverwegingen af te zien van invorderingsmaatregelen heeft zich de voor een winstuitdeling vereiste vermogensverschuiving ten laste van de winst van de nv voltrokken. Zowel de nv als de aandeelhouder moeten zich van die vermogensverschuiving bewust zijn geweest.


Omdat de geldlening niet werd en vermoedelijk niet zal worden afgelost, ging de rechtbank ervan uit dat ook de rekening-courantschuld niet zal worden afgelost. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst terecht belasting nagevorderd over het gehele bedrag van de schulden. In hoger beroep heeft Hof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank onderschreven.

Mkb-winstvrijstelling en verlies uit onderneming

De winst uit onderneming in de inkomstenbelasting wordt verminderd met de ondernemersaftrek en de

De winst uit onderneming in de inkomstenbelasting wordt verminderd met de ondernemersaftrek en de mkb-winstvrijstelling. De mkb-winstvrijstelling bedraagt 14% van het gezamenlijke bedrag aan winst uit onderneming na vermindering met de ondernemersaftrek. Bij de invoering van de mkb-winstvrijstelling is duidelijk gemaakt dat het begrip winst algebraïsch moet worden opgevat en dus zowel positieve als negatieve winsten (verliezen) omvat. De mkb-winstvrijstelling is dus ook van toepassing in geval van verlies. In dat geval leidt de vrijstelling echter tot een verhoging van de winst. Volgens de wetgever is dat vereist vanwege de systematiek van de wet. Het niet toepassen van de mkb-winstvrijstelling in verliessituaties zou tot gevolg hebben dat verliezen materieel tegen hogere tarieven worden verrekend dan de tarieven waartegen winsten worden belast.


Het beroep dat een verlieslijdende ondernemer in een procedure deed op het gelijkheidsbeginsel is door de rechtbank afgewezen. De wetgever heeft een redelijke rechtvaardiging voor de beperking van te verrekenen verliezen kunnen vinden in het uitgangspunt dat ondernemers, ongeacht het verloop van de resultaten van hun ondernemingen, in gelijke mate moeten worden belast. In hoger beroep heeft Hof Amsterdam zich bij het oordeel van de rechtbank aangesloten.

Wijziging verdeling vermogen in box 3

Fiscale partners kunnen voor de belastingheffing hun vermogen in box 3 onderling verdelen in iedere

Fiscale partners kunnen voor de belastingheffing hun vermogen in box 3 onderling verdelen in iedere gewenste verhouding, zolang zij gezamenlijk maar het gehele vermogen aangeven. De keuze van de partners voor een vermogensverdeling wordt gemaakt bij de aangifte, maar kan gewijzigd worden zolang de aanslagen niet onherroepelijk vaststaan. Een belastingplichtige is alleen gebonden aan een akkoordverklaring met een verdeling van het vermogen in box 3 als die verklaring onderdeel is van een compromis waarin uitdrukkelijk afstand is gedaan van het recht om deze verdeling te wijzigen.


De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd waarin het hof meende dat het in strijd is met een goede procesorde om in de loop van een procedure een andere verdeling te maken. De procedure had betrekking op verzwegen tegoeden in het buitenland van de inmiddels ex-partner. De Belastingdienst had de correcties van de aangifte toegerekend aan ieder van de toenmalige partners bij helfte. In de procedure over de aanslagen was namens de belanghebbende ter zitting verklaard dat de rendementsgrondslag geheel bij de ex‑partner in aanmerking kon worden genomen. Op advies van het hof trok de gemachtigde van de belanghebbende dat standpunt in en verklaarde hij dat het hof verdeling bij helfte als uitgangspunt kon nemen. Volgens het hof zou het in strijd zijn met de goede procesorde als de belanghebbende daarna op die verklaring zou terugkomen. Die opvatting van het hof is niet juist.

Forfaitaire rendementen en heffingvrij vermogen 2019

In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën de forfaitaire rendementen per

In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën de forfaitaire rendementen per vermogensschijf en de hoogte van het heffingvrij vermogen in box 3 voor 2019 bekend gemaakt. Het heffingvrije vermogen wordt volgens het indexatiemechanisme voor 2019 verhoogd naar € 30.360.


Rendement per vermogensschijf



































 Van € 0 tot en met € 71.650


Van € 71.651 tot en met € 989.736


Meer dan € 989.736

Weging sparen

67%


21%


0%

Weging beleggen

33%


79%


100%


2017


2,87%


4,60%


5,39%


2018


2,02%


4,33%


5,38%


2019


1,94%


4,45%


5,60%



Met ingang van 2018 wordt voor de bepaling van het forfaitaire rendement op sparen beter aangesloten bij het actuele rendement. Het spaarrendement wordt vastgesteld aan de hand van de meest recente beschikbare periode van twaalf maanden. Dat is de periode van juli in het jaar (t-2) tot en met juni van het jaar (t-1). Het forfaitaire rendement voor sparen voor 2019 is vastgesteld op 0,13%.


Het forfaitaire rendement voor beleggen is het gewogen gemiddelde van het langetermijnrendement van het voorgaande jaar en het jaarrendement van het daaraan voorafgaande jaar. Het langetermijnrendement van het voorgaande jaar telt mee voor 14/15e deel en het jaarrendement voor 1/15e deel. Door de stijging van de huizenprijzen en van de aandelenkoersen komt het rendement voor beleggingen voor 2019 uit op 5,60%.