Verplichte aanwezigheid voor aanvang dienst is betaalde werktijd

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van een werkgever tegen een uitspraak van Hof Den Haag zonder

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van een werkgever tegen een uitspraak van Hof Den Haag zonder nadere motivering ongegrond verklaard.

De procedure betrof de loonvordering van een werknemer van een callcenter. Volgens de planningsregels van de werkgever moet de werknemer tien minuten voor de aanvang van zijn dienst aanwezig zijn, om op tijd met de werkzaamheden te kunnen beginnen. De vraag is of deze tien minuten als betaalde werktijd zijn aan te merken. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.

Eerder in de procedure heeft de kantonrechter geconstateerd dat de werknemer op grond van zijn arbeidsovereenkomst gebonden is aan de planningsregels. Daarin staat uitdrukkelijk vermeld dat de werknemer zich tien minuten voor zijn dienst dient te melden bij zijn leidinggevende. Dat de werkgever dit niet controleert en dat geen sanctie volgt als de werknemer zich één of enkele minuten te laat meldt, doet niet af aan de verplichting. De leidinggevende ontvangt automatisch een melding wanneer een werknemer later dan het aanvangstijdstip van zijn dienst met zijn werkzaamheden begint. Voor de aanvang van de werkzaamheden dient de werknemer in te loggen op zijn computer en telefoon en verschillende programma’s te starten. Dat kost ook volgens de werkgever zeker enkele minuten. De kantonrechter leidt daaruit af dat de tienminutenregel van de planning niet vrijblijvend is.

De tien minuten zijn door de werkgever te betalen arbeidstijd, omdat de werknemer geacht wordt aanwezig te zijn op de werkplek en beperkt is in de mogelijkheden die tijd aan eigen zaken te besteden. Dat hij in die tijd nog niet productief is voor de werkgever vindt het hof niet van belang.

Uitstel inwerkingtredingsdatum bedrag ineens

De minister van SZW heeft de Tweede Kamer laten weten dat de mogelijkheid om een deel van het

De minister van SZW heeft de Tweede Kamer laten weten dat de mogelijkheid om een deel van het pensioenkapitaal in één keer te laten uitkeren niet eerder dan per 1 juli 2025 kan worden ingevoerd. De vorige minister had de Kamer eerder meegedeeld dat dit keuzerecht bedrag ineens op zijn vroegst op 1 januari 2025 in werking zou kunnen treden. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel herziening bedrag ineens zal in de week van 24 september 2024 plaatsvinden. Pensioenuitvoerders hebben aangegeven dat voor het tijdig informeren van deelnemers ten minste een periode van zes maanden nodig is. Dat betekent dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2025 niet haalbaar is.

De uiteindelijke datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel is uiteraard afhankelijk van de voortgang van de behandeling in de Tweede en de Eerste Kamer.

Stand van zaken Wet rechtsherstel box 3 en Overbruggingswet box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met

De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de Wet rechtsherstel box 3 en de Overbruggingswet box 3. Naar aanleiding van rechtspraak van de Hoge Raad moeten belastingplichtigen de kans krijgen om aannemelijk te maken dat zij een lager rendement dan het forfaitaire rendement hebben behaald op hun vermogen in box 3. Daarmee wordt in feite een tegenbewijsregeling geïntroduceerd in box 3.

De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor het bepalen van het werkelijke rendement. Het werkelijke rendement omvat het directe rendement, zoals rente, dividend en huur, maar ook de positieve en negatieve waardeveranderingen van de vermogensbestanddelen. Ook ongerealiseerde waardeveranderingen behoren tot het werkelijke rendement. Volgens de Hoge Raad moet geen rekening gehouden worden met kosten. Dit is opmerkelijk, aangezien kosten het rendement verlagen.

De staatssecretaris geeft aan dat wetgeving in voorbereiding is om de heffing in box 3 in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Hij vindt het wenselijk dat het rendementsbegrip voor iedereen en voor de Belastingdienst duidelijk is en uniform wordt toegepast. Daarom zullen in de wetgeving de regels voor het bepalen van het werkelijk behaalde rendement worden opgenomen. Onderwerpen, waar de Hoge Raad zich niet expliciet over heeft uitgesproken, zullen worden uitgewerkt. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het rendementsbegrip dat de wetgever bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3 voor ogen had. De planning is om in het eerste kwartaal van 2025 het wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer, met het oog op inwerkingtreding per 1 juni 2025. 

De tegenbewijsregeling staat open voor de volgende belastingplichtigen: 

  • voor 2021 en later staat de regeling open voor alle belastingplichtigen; 
  • voor 2019 en 2020 gaat het om belastingplichtigen van wie de definitieve aanslag op 21 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond en die tijdig een verzoek om ambtshalve vermindering hebben gedaan of nog doen; 
  • voor 2017 en 2018 betreft het belastingplichtigen van wie het bezwaarschrift meeliep in de massaal bezwaarprocedure of die de definitieve aanslag na 21 december 2021 hebben ontvangen en tijdig een verzoek tot ambtshalve vermindering hebben ingediend.

Bepaling werkelijk behaald rendement

Eigen gebruik van onroerende zaken

Het eigen gebruik van een onroerende zaak is onderdeel van het werkelijke rendement. Dit rendement is gelijk aan de economische huurwaarde van de onroerende zaak. Naar verwachting zal de Hoge Raad dit najaar uitspraak doen over het werkelijke rendement van een woning in eigen gebruik.

Aan- en verkoop van woningen gedurende het jaar

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de waardering van woningen in box 3 moet worden aangesloten bij de WOZ-waarde. Bij de aan- en verkoop van een woning wordt de waardeontwikkeling in het kalenderjaar op basis van de WOZ-waarde tijdsevenredig verdeeld tussen de verkoper en koper.

Voorkoming dubbele belasting

Een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wordt berekend naar de verhouding van het werkelijke buitenlandse rendement in box 3 deel en het totale werkelijke rendement in box 3. 

Toepassing schuldendrempel

De in de wet opgenomen schuldendrempel in box 3 van € 3.700 (bedrag 2024) wordt bij het bepalen van het werkelijke rendement buiten toepassing gelaten. 

Toepassing vrijstelling groene beleggingen

De grens voor groene beleggingen is gekoppeld aan de peildatum 1 januari. Voor het berekenen van het werkelijke rendement van groene beleggingen wordt de daarvoor geldende vrijstelling toegepast naar rato van de situatie op de peildatum. Bij een vrijstelling van € 30.000 wordt bij een belastingplichtige met op 1 januari € 60.000 aan groene beleggingen 50% van het werkelijke rendement vrijgesteld.

Koopprijs of taxatiewaarde: waarover wordt overdrachtsbelasting betaald?

Een jong stel heeft een woning gekocht. Bij de levering is overdrachtsbelasting betaald over de

Een jong stel heeft een woning gekocht. Bij de levering is overdrachtsbelasting betaald over de getaxeerde waarde van de woning, die hoger is dan de betaalde koopsom. De vraag is of de koopprijs of de hogere taxatiewaarde als maatstaf moet dienen voor de heffing van overdrachtsbelasting. Afhankelijk van het antwoord op deze vraag is de startersvrijstelling al dan niet van toepassing.

Standpunt kopers

De kopers hebben de woning gekocht voor € 395.000. De woning is door een taxateur echter getaxeerd op € 430.000. De kopers hebben de woning aangekocht om deze als hoofdverblijf te gebruiken en hebben bij de aangifte overdrachtsbelasting een beroep gedaan op de startersvrijstelling. Daarvoor geldt dat de waarde van de woning onder een zekere grens moet liggen. Destijds bedroeg deze grens € 400.000. De kopers menen dat de koopsom bepalend is voor de heffing van overdrachtsbelasting.

Standpunt inspecteur

De inspecteur betoogt dat de maatstaf voor de heffing van overdrachtsbelasting de getaxeerde waarde van € 430.000 moet zijn, aangezien dit bedrag de waarde in het economisch verkeer zou vertegenwoordigen. De inspecteur stelt bovendien dat de koopprijs van € 395.000 afwijkt van de marktwaarde, mede omdat de woning niet openbaar is aangeboden en de verkoper een bekende was van de kopers.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur en oordeelt dat de taxatiewaarde van € 430.000 als uitgangspunt dient voor de heffing van overdrachtsbelasting. Dit betekent dat de startersvrijstelling niet van toepassing is, omdat de waarde hoger is dan de grens van € 400.000.

Oordeel van het hof

In hoger beroep komt Hof Den Haag tot een ander oordeel. Het hof oordeelt dat de transactie tussen onafhankelijke partijen heeft plaatsgevonden en dat de overeengekomen koopprijs van € 395.000 niet afwijkt van de waarde in het economisch verkeer. Het taxatierapport, dat voor financieringsdoeleinden is opgesteld door een vriendin van de kopers, heeft het hof terzijde geschoven. Het hof oordeelt dat de koopprijs van € 395.000 als maatstaf voor de heffing van overdrachtsbelasting moet worden gehanteerd.

Wettelijk kader en gevolgen

Overdrachtsbelasting wordt berekend over de waarde van de onroerende zaak. Volgens de Wet op belastingen van rechtsverkeer is de waarde ten minste gelijk aan de tegenprestatie. De waarde van een woning moest destijds onder de grens van € 400.000 liggen om in aanmerking te komen voor de startersvrijstelling. Het hof oordeelt dat de waarde van de woning in dit geval € 395.000 bedroeg, waardoor de startersvrijstelling van toepassing was. Dit betekent dat de kopers recht hebben op teruggaaf van de betaalde overdrachtsbelasting.

Conclusie 

Het hof heeft duidelijk gemaakt dat de tussen onafhankelijke partijen overeengekomen koopprijs doorgaans de juiste maatstaf is voor de heffing van overdrachtsbelasting, mits er geen sprake is van marktverstorende omstandigheden. Twijfelt u bij de aankoop van een woning over de juiste toepassing van de overdrachtsbelasting of de startersvrijstelling? Neem contact met ons op voor deskundig advies en begeleiding.

Geen vrijval van herinvesteringsreserve door weigering van vergunning

Een tuinbouwer heeft een gedeelte van zijn grond verkocht en een herinvesteringsreserve (hierna: HIR)

Een tuinbouwer heeft een gedeelte van zijn grond verkocht en een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) gevormd om belastingheffing over de verkoopwinst uit te stellen. De herinvesteringsreserve moest uiterlijk in 2014 worden afgeboekt op vervangende investeringen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die uitstel rechtvaardigen. De kern van de zaak betreft de vraag in hoeverre een belastingplichtige aannemelijk moet maken dat een investering is vertraagd door bijzondere omstandigheden en dat een begin van uitvoering is gegeven.

Wettelijk kader: afboeken binnen drie jaar

Volgens de wettelijke regels moet een HIR in principe binnen drie jaar na afloop van het jaar, waarin deze is gevormd, worden afgeboekt op een nieuwe investering. Als binnen deze periode geen nieuwe investering plaatsvindt, valt de HIR vrij en wordt deze als winst in de belastingheffing betrokken. Verlenging van de driejaarstermijn is mogelijk wanneer de aanschaf of voortbrenging van het nieuwe bedrijfsmiddel door bijzondere omstandigheden is vertraagd en er al een begin van uitvoering is gegeven.

Standpunt van de tuinbouwer

De ondernemer, vennoot in een tuinbouw-VOF, stelde dat de HIR ten onrechte per 31 december 2014 is vrijgevallen. Hij voerde aan dat de geplande investering in een vervangend bedrijfsmiddel is vertraagd door de weigering van de gemeente om een bouwvergunning af te geven. De gemeente beriep zich op een bouwverbod voor de locatie waar de schuur zou moeten worden gebouwd. Volgens de ondernemer was al een begin van uitvoering gegeven door het ondertekenen van een aannemingsovereenkomst. Uiteindelijk is de bouw van de schuur pas in 2022 gerealiseerd.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur betoogde dat de HIR terecht is vrijgevallen. Volgens hem heeft de ondernemer niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de driejaarstermijn, omdat geen daadwerkelijk begin van uitvoering is gegeven aan de bouw van de schuren. De inspecteur wees erop dat in 2014 geen fysieke werkzaamheden waren gestart en dat de ondernemer slechts de intentie had om te investeren.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelde dat de ondernemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van bijzondere omstandigheden die de vertraging van de investering rechtvaardigden. Het enkel overleggen van een aannemingsovereenkomst volstond volgens de rechtbank niet om aan te tonen dat een begin van uitvoering was gegeven aan de investering.

Oordeel van het hof

In hoger beroep kwam het hof echter tot een ander oordeel. Het hof is van oordeel dat het standpunt van de gemeente, dat sprake is van een bouwverbod, een bijzondere omstandigheid vormt. Het hof twijfelde niet aan de verklaring van de tuinbouwer, dat op basis van het bestemmingsplan geen bouwverbod gold. De weigering van de gemeente om een bouwvergunning te verlenen vanwege het vermeende bouwverbod is een buiten de invloedsfeer van de tuinbouwer liggende omstandigheid. Daarnaast oordeelde het hof dat met het ondertekenen van de aannemingsovereenkomst voldoende aannemelijk is gemaakt dat er een begin van uitvoering was gegeven aan de investering. Volgens het hof is aan de wettelijke voorwaarden voldaan, ondanks dat de bouw van de schuren uiteindelijk pas in 2022 werd gerealiseerd. De ondernemer hoefde de herinvesteringsreserve van € 91.500 niet in zijn winst van 2014 op te nemen.

Conclusie

Dit arrest benadrukt het cruciale belang van een nauwkeurige onderbouwing en documentatie bij het toepassen van een herinvesteringsreserve. Als u zich in een vergelijkbare situatie bevindt of vragen heeft over het gebruik van de HIR in uw specifieke geval, is het essentieel om tijdig deskundig advies in te winnen.

Tarieven en heffingskortingen 2025

Het pakket Belastingplan 2025 bestaat uit tien wetsvoorstellen met een breed palet aan fiscale

Het pakket Belastingplan 2025 bestaat uit tien wetsvoorstellen met een breed palet aan fiscale maatregelen. De tarieven en heffingskortingen in de inkomstenbelasting zien er als volgt uit.

  2024 2025
 Tarief schijf 1  36.97%  35,82%
 Tarief schijf 2  36,97%  37,48%
 Tarief schijf 3  49,5%  49,5%
 Grens schijf 1  € 38.089  € 38.441
 Grens schijf 2  € 75.519  € 76.817
 Algemene heffingskorting, maximaal  € 3.362  € 3.068
 Arbeidskorting, maximaal  € 5.532  € 5.599
 IACK, maximaal  € 2.950  € 2.986
 Jonggehandicaptenkorting  € 898  € 909
 Zelfstandigenaftrek  € 3.750  € 2.470
 Mkb-winstvrijstelling  13,31%  12,7%

Terugdraaien verhoging box 2-tarief

Het kabinet stelt voor om het tarief van de tweede schijf van box 2 van 33% te verlagen naar 31%.

Vrijstelling in box 3

Voor bepaalde vermogensrechten in verband met het herstel van aardbevingsschade in Groningen en Noord-Drenthe wordt een vrijstelling in box 3 ingevoerd. De waarde van deze vermogensrechten wordt niet meegenomen in de vermogenstoets voor inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen.

Voorstellen dividendbelasting

Behoud inkoopfaciliteit

In Nederland is de inkoop van aandelen in principe belast met dividendbelasting.

Behoud inkoopfaciliteit

In Nederland is de inkoop van aandelen in principe belast met dividendbelasting. Op basis van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting is een aandeleninkoop door een beursfonds onder voorwaarden vrijgesteld van dividendbelasting. Deze inkoopfaciliteit is ingevoerd zodat de inkoop van aandelen door Nederlandse beursfondsen fiscaal niet nadeliger wordt behandeld dan de inkoop van aandelen door buitenlandse concurrenten. Met het Belastingplan 2024 zou de inkoopfaciliteit per 1 januari 2025 worden afgeschaft. Dat wordt teruggedraaid.

Wijziging inhoudingsvrijstelling

Voorgesteld wordt om de keuzemogelijkheid voor een inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting aan te passen. Indien een inhoudingsvrijstelling van toepassing is, hoeft geen dividendbelasting te worden ingehouden. Toepassing van de inhoudingsvrijstelling in deelnemingssituaties en binnen een fiscale eenheid is nu een keuze. Deze keuzemogelijkheid vervalt; de inhoudingsvrijstelling wordt in deze situaties verplicht.

Aanpassingen kindgebonden budget

Het kabinet stelt een aantal aanpassingen van het kindgebonden budget voor. Het maximumbedrag voor het

Het kabinet stelt een aantal aanpassingen van het kindgebonden budget voor. Het maximumbedrag voor het eerste kind gaat van € 2.436 in 2024 naar € 2.511. De afbouw van de bedragen gaat van 6,75% in 2024 naar 7,10%. De verhoging van het kindgebonden budget voor een ouder, die geen partner heeft, daalt van € 3.480 naar € 3.389 in 2025.

Daarnaast stelt het kabinet de volgende aanpassingen voor:

  1. Het verhogen van het maximumbedrag van het eerste kind met € 66 in 2026, € 64 in 2027 en € 66 in 2028.
  2. Het verhogen van het maximumbedrag voor het tweede en volgende kind met € 66 in 2026, € 64 in 2027 en € 66 in 2028.
  3. Het verhogen van het afbouwpercentage naar 7,60 per 1 januari 2026.
  4. Het verhogen van het afbouwpercentage naar 8,05 per 1 januari 2027.
  5. Het verhogen van het afbouwpercentage naar 8,50 per 1 januari 2028.

Wijzigingen omzetbelasting per 1 januari 2026

Diensten aan onroerende zaken

In de Wet OB 1968 is een regeling opgenomen voor herziening van de

Diensten aan onroerende zaken

In de Wet OB 1968 is een regeling opgenomen voor herziening van de vooraftrek van btw bij wijziging van het gebruik van een investeringsgoed. De wet voorziet momenteel niet in de mogelijkheid om btw die op diensten drukt over een aantal jaren te herzien. Het past in de systematiek van de btw en het beginsel van de fiscale neutraliteit om een dienst, die meerjarig is, te volgen om de btw-aftrek te laten aansluiten bij het daadwerkelijke gebruik van de dienst. De btw-richtlijn staat de lidstaten toe om een herzieningsregeling toe te passen op diensten die de kenmerken bezitten van investeringsgoederen. Dit zijn diensten met een duurzaam karakter. Door een uitbreiding van de herzieningsregeling naar dergelijke diensten wordt de initieel in aftrek gebrachte btw in overeenstemming gebracht met het gebruik van het object voor belaste of vrijgestelde prestaties in die periode. Er is gekozen voor een herzieningstermijn van vijf boekjaren. Om te voorkomen dat kleine investeringsdiensten onder de maatregel vallen, wordt een drempelbedrag van € 30.000 per investeringsdienst ingevoerd. Deze maatregel treedt per 1 januari 2026 in werking.

Laag tarief

Voorgesteld wordt het verlaagde btw-tarief voor een aantal posten te laten vervallen per 1 januari 2026. Het gaat om het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden en om bepaalde culturele goederen en diensten. De afschaffing van het lage tarief geldt niet voor het geven van gelegenheid tot kamperen en voor het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen, circussen, dierentuinen en bioscopen.

Wet excessief lenen en samenwerkingsverbanden

De Wet excessief lenen bij eigen vennootschap regelt dat als een aanmerkelijkbelanghouder meer dan €

De Wet excessief lenen bij eigen vennootschap regelt dat als een aanmerkelijkbelanghouder meer dan € 500.000 leent van de eigen vennootschap, het bovenmatige deel wordt belast in box 2. Het maximumbedrag wordt vervolgens verhoogd met het bedrag van dit bovenmatige deel. In beginsel worden alle civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen in aanmerking genomen. Daardoor kunnen dubbeltellingen ontstaan in het geval een participant in een samenwerkingsverband een aanmerkelijk belang heeft in een bv, die een lening heeft verstrekt aan dat samenwerkingsverband. De dubbeltelling ontstaat doordat een crediteur van een personenvennootschap volgens het private recht twee samenlopende vorderingsrechten heeft die onafhankelijk van elkaar kunnen worden ingesteld.

De voorgestelde maatregel regelt dat verplichtingen die voortkomen uit de verbondenheid van de participanten in een samenwerkingsverband, worden uitgesloten van het schuldenbegrip. Daarnaast wordt een samentelbepaling ingevoerd voor situaties waarin een schuld voor meer dan de nominale waarde bij verschillende belastingplichtigen die participeren in een samenwerkingsverband in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het fictief regulier voordeel.