Herinvesteringsreserve en emigratie

De Wet IB 2001 bevat een bepaling die tot gevolg heeft dat bij het overbrengen van vermogensbestanddelen

De Wet IB 2001 bevat een bepaling die tot gevolg heeft dat bij het overbrengen van vermogensbestanddelen van een in Nederland gedreven onderneming naar het buitenland belasting wordt geheven over de meerwaarde wanneer de ondernemer niet langer binnenlands belastingplichtig is. De wet bevat verder een eindafrekeningsbepaling. Op grond van deze bepaling worden niet eerder in aanmerking genomen voordelen uit onderneming gerekend tot de winst over het kalenderjaar waarin een ondernemer ophoudt in Nederland winst uit de onderneming te genieten.


De vraag in een procedure was of een van deze bepalingen tot gevolg heeft dat een door een ondernemer gevormde herinvesteringsreserve bij zijn emigratie moet vrijvallen. Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat de eerste bepaling niet van toepassing is omdat een herinvesteringsreserve geen vermogensbestanddeel is dat naar het buitenland kan worden verplaatst of kan worden vervreemd. Ook de eindafrekeningsbepaling had volgens het hof niet tot gevolg dat over de herinvesteringsreserve inkomstenbelasting moest worden betaald. De ondernemer had ook na zijn emigratie nog ondernemingsvermogen in Nederland. Daarom is hij in het jaar van emigratie niet opgehouden in Nederland uit de onderneming winst te genieten.


De Hoge Raad is van mening dat het hof terecht heeft geoordeeld dat een herinvesteringsreserve geen bestanddeel van het vermogen van een onderneming is. Volgens de Hoge Raad vloeit uit het feit dat de ondernemer op de balans per 31 december van het jaar van emigratie nog steeds een herinvesteringsreserve aanhield voort dat de ondernemer in dat jaar niet is opgehouden in Nederland winst uit onderneming te genieten. Daarom werd aan eindafrekening niet toegekomen.

Plannen regeerakkoord slecht voor mkb

In een brief aan de bewindslieden van Financiën hebben vier organisaties van accountants en

In een brief aan de bewindslieden van Financiën hebben vier organisaties van accountants en belastingadviseurs erop gewezen dat maatregelen die in het regeerakkoord zijn opgenomen niet gunstig zijn voor het mkb. Gedoeld wordt op maatregelen die de IB-ondernemer en de dga met zijn bv treffen. Door de aangekondigde invoering van een tweeschijvenstelsel in 2021 gaan werknemers erop vooruit. Dat voordeel geldt ook voor de IB-ondernemer, maar dit wordt verminderd doordat de mkb-winstvrijstelling dan tegen het laagste belastingtarief in aftrek wordt gebracht. Het voordeel van de aangekondigde verlaging van het Vpb-tarief wordt gecompenseerd door een verhoging van het tarief in box 2 van de inkomstenbelasting. Die verhoging geldt ook voor eerder behaalde winsten wanneer zij in 2020 of later worden uitgekeerd.


De organisaties merken op dat het regeerakkoord ook enkele maatregelen omvat die de bv, en daarmee de dga, treffen en de IB-ondernemer ontzien. Het gaat om de beperking van de afschrijving op gebouwen in eigen gebruik tot op 100% van de WOZ-waarde en de verkorting van de voorwaartse verliesverrekening tot zes jaren. Er is nu al een verschil in achterwaartse verliesverrekening ten nadele van de bv. Voor de IB-ondernemer bedraagt de termijn drie jaren, voor de bv is dit één jaar.


De organisaties bepleiten dat:



  1. de mkb-winstvrijstelling aftrekbaar blijft tegen het marginale tarief in box 1;

  2. het ab-tarief in box 2 voor dga’s 25% blijft;

  3. het verschil in belastingdruk over het ondernemersloon tussen de IB-ondernemer en de dga verkleind wordt.

Bij een vergelijking van de in het regeerakkoord opgenomen plannen voor het mkb met de voorstellen voor het grote internationale bedrijfsleven komt het mkb er volgens deze organisaties bekaaid vanaf.

Paardensportaccommodatie geen onderdeel eigen woning

De Wet IB 2001 merkt als een eigen woning aan een gebouw met aanhorigheden, voor zover dat aan de

De Wet IB 2001 merkt als een eigen woning aan een gebouw met aanhorigheden, voor zover dat aan de belastingplichtige of zijn huishouden als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom. Wat onder aanhorigheden moet worden begrepen staat niet in de wet omschreven. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat het moet gaan om een bijgebouw dat behoort bij de woning, daarbij in gebruik is en aan de woning dienstbaar is. Of een bijgebouw bij de woning behoort is afhankelijk van diverse omstandigheden, zoals de afstand tot de woning, de bouwkundige situatie en de bereikbaarheid vanuit de woning of vanaf de bijbehorende grond.


De vraag in een procedure was of een accommodatie voor de paardensport als aanhorigheid bij de eigen woning kon worden aangemerkt. Aanvankelijk was het plan om de accommodatie bedrijfsmatig te gaan gebruiken. Er was een ondernemingsplan opgesteld op grond waarvan een omgevingsvergunning was aangevraagd. Objectieve kenmerken van de accommodatie benadrukten dat bedrijfsmatig gebruik was beoogd, aldus het hof. Daarbij werd gekeken naar de grootte van de accommodatie, de zelfstandige toegangsweg, de parkeergelegenheid voor bezoekers en de keuken met zitgelegenheid, die geschikt is voor grotere groepen. Door de ligging was zelfstandige exploitatie van de accommodatie mogelijk. Van dienstbaarheid aan de woning was bij de bouw geen sprake.


Het was vervolgens aan de eigenaar om aannemelijk te maken dat door een gewijzigd gebruik de accommodatie een aanhorigheid bij de woning was geworden. De eigenaar voerde aan dat de accommodatie was gebouwd in de stijl van de woning en wordt gebruikt door zijn echtgenote en inwonende dochter. Hij wees erop dat de accommodatie geen eigen nutsvoorzieningen en riolering had. De inspecteur bestreed dat door erop te wijzen dat de dochter van de eigenaar als hoofdgebruiker van de accommodatie elders woonde. Daarmee was niet voldaan aan de voorwaarde van gebruik door de bewoners van de woning. De accommodatie was niet dienstbaar aan de woning door het ontbreken van een functioneel verband. Het hof oordeelde dat de eigenaar niet aan zijn bewijslast had voldaan. De accommodatie was geen aanhorigheid van de eigen woning maar een afzonderlijke onroerende zaak die in box 3 viel. Gevolg was dat de op de accommodatie betrekking hebbende betaalde hypotheekrente niet in box 1 in aftrek kon worden gebracht.

Onzakelijke lening

Een lening tussen gelieerde partijen kan als onzakelijk worden aangemerkt wanneer deze onder zodanige

Een lening tussen gelieerde partijen kan als onzakelijk worden aangemerkt wanneer deze onder zodanige voorwaarden is verstrekt dat een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou accepteren. De beoordeling van de zakelijkheid van een lening gebeurt in eerste instantie naar het moment van de geldverstrekking. Ook een geldlening, die valt onder het regime van de terbeschikkingstellingsregeling van de Wet IB 2001, kan een onzakelijke lening zijn. De bewijslast voor onzakelijkheid van de lening ligt bij de inspecteur.


In een procedure voerde de inspecteur ter onderbouwing van de onzakelijkheid van een lening aan, dat de debiteur geen zekerheden had gesteld, dat er geen aflossingsschema was en dat externe partijen niet bereid waren om een financiering te verstrekken. De procedure had betrekking op een lening die door een aandeelhouder aan een bv was verstrekt. De bv verkeerde voor de verstrekking van de geldlening al in een slechte financiële positie verkeerde. Het hof was van oordeel dat de aandeelhouder een onzakelijk debiteurenrisico had aanvaard vanuit zijn positie als aandeelhouder. De bewijslast van de inspecteur gaat niet zo ver dat hij moet aantonen dat ook andere externe financiers dan de banken, aan wie tevergeefs om een financiering is gevraagd, niet bereid waren de geldlening onder dezelfde voorwaarden als de aandeelhouder te verstrekken.


De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de aandeelhouder tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.

Controleer de WOZ-waarde van uw woning

Ieder voorjaar ontvangt u van de gemeente de WOZ-beschikking voor uw eigen woning. De WOZ-beschikking

Ieder voorjaar ontvangt u van de gemeente de WOZ-beschikking voor uw eigen woning. De WOZ-beschikking 2018 kent als waardepeildatum 1 januari 2017. Omdat de huizenmarkt inmiddels flink is aangetrokken, mag verwacht worden dat ook de WOZ-waarde van uw woning is gestegen. Het kan geen kwaad om de vastgestelde waarde te controleren. Bent u van mening dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld, dan kunt u tegen de beschikking bezwaar maken.


De gemeente moet uw bezwaarschrift binnen zes weken na dagtekening van de beschikking hebben ontvangen. Bent u te laat met het indienen van uw bezwaarschrift, dan kunt u niet in beroep gaan bij de rechter tegen de reactie van de gemeente op uw bezwaar. De WOZ-waarde is niet alleen van belang voor lokale heffingen als de onroerendezaakbelasting en de waterschapslasten, maar ook voor de inkomstenbelasting (via het eigenwoningforfait) en mogelijk de schenk- en erfbelasting.

Goedkeuring toepassing eigenwoningregeling

De staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit een goedkeurende regeling gepubliceerd voor de

De staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit een goedkeurende regeling gepubliceerd voor de toepassing van de eigenwoningregeling. De goedkeuring heeft betrekking op een onbedoelde beperking van de renteaftrek bij partners die gezamenlijk een eigen woning kopen. Bij de toepassing van de bijleenregeling kan het zijn dat een deel van de schuld niet als eigenwoningschuld kan worden aangemerkt. Ook wanneer een van de partners een onder het overgangsregime vallende bestaande eigenwoningschuld heeft kan zich een beperking van de renteaftrek voordoen als de andere partner na 31 december 2012 een eigen woning verkrijgt en daarom aan de aflossingseis moet voldoen.


De staatssecretaris vindt het ongewenst dat partners van wie ten minste één voorafgaand aan de gezamenlijke aankoop van de eigen woning een eigenwoningverleden heeft, worden geconfronteerd met een niet-beoogde beperking van de renteaftrek. Daarom keurt hij onder voorwaarden goed dat het eigenwoningverleden van beide partners bij helfte wordt verdeeld over beide partners om daarna de individuele eigenwoningschuld en het eigenwoningverleden te bepalen. Deze goedkeuring geldt met ingang van het belastingjaar 2013. Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
a) De partners kopen de eigen woning aan in een 50%-50%-verhouding en gaan de schuld(en) voor de financiering van de woning in diezelfde verhouding aan.
b) Beide partners doen een beroep op de goedkeuring door de eigenwoningreserve en de eigenwoningrente op deze manier in hun aangifte op te nemen.
c) Beide partners stemmen ermee in dat toepassing van de goedkeuring ook geldt voor latere jaren. De verdeling bij helfte van het eigenwoningverleden kan daardoor niet worden herzien of teruggedraaid in een later belastingjaar.


In andere situaties kunnen partners zich gezamenlijk wenden tot de Directie Vaktechniek van de Belastingdienst voor een beoordeling van een niet-beoogde beperking van de aftrek van eigenwoningrente.
Onherroepelijk vaststaande definitieve aanslagen over voorgaande jaren kunnen op basis van de goedkeuring ambtshalve worden verminderd, mits het gezamenlijke verzoek daartoe binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de aanslag betrekking heeft wordt ingediend.

Pensioenverrekening bij scheiding leidt tot belastingheffing

Pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) van toepassing is en

Pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) van toepassing is en daarmee verband houdende rechten op nabestaandenpensioen vallen niet in de huwelijksgemeenschap. In de WVPS is geregeld dat bij echtscheiding de tijdens het huwelijk opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen worden verevend, ongeacht het huwelijksgoederenregime. Aanspraken op nabestaandenpensioen worden verevend op grond van de Pensioenwet.


De WVPS kent drie vormen van verevening. De standaardmethode houdt in dat de te verevenen pensioenaanspraken gelijkelijk worden verdeeld. In de huwelijkse voorwaarden of in een echtscheidingsconvenant kunnen partijen hiervan afwijken. De derde methode is om de aanspraak op het deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen om te zetten in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen. Het deel van het ouderdomspensioen dat wordt omgezet, hoeft niet noodzakelijkerwijs de helft van het te verevenen ouderdomspensioen te zijn. De verevening van pensioenrechten bij scheiding leidt niet tot heffing van inkomstenbelasting.


In het kader van een echtscheiding werd niet alleen het tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogen verdeeld, maar ook het gezamenlijke pensioenvermogen. De uitkomst daarvan was dat beide ex-echtgenoten een vergelijkbaar vermogen toebedeeld kregen. Omdat de voormalige echtelijke woning werd toebedeeld aan de vrouw, werd de man gecompenseerd door toebedeling van een hoger aandeel in de pensioenrechten en een lijfrentepolis. Wanneer bij de verevening van de pensioenrechten door te kiezen voor een afwijkende verdeling de vereveningspercentages afwijken van de standaardverdeling bij helfte, vormt dat geen aanleiding tot een correctie bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Alleen wanneer de ex-echtgenoten hebben afgezien van toepassing van de WVPS kunnen de pensioenrechten worden ingezet bij een ruil van vermogensbestanddelen bij de boedelverdeling.


In dit geval hadden de ex-echtgenoten niet afgezien van toepassing van de WVPS. Desondanks heeft de ex-echtgenote een deel van haar pensioenaanspraken afgestaan in ruil voor de toebedeling van het woonhuis. Volgens Hof Den Bosch is daarmee feitelijk een situatie gecreëerd waarin pensioenaanspraken, die civielrechtelijk geen deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap, worden uitgeruild met een vermogensbestanddeel dat daartoe wel heeft behoord. Dat is een vorm van pensioenverrekening, omdat daarmee de uitgangspunten van de WVPS worden verlaten. Het bedrag van het verrekende pensioen werd bij de ex-echtgenote belast.


 

Vergoeding deelname medicijnonderzoek

Voor de deelname als proefpersoon aan medicijnonderzoek worden vergoedingen betaald. Voor zover deze

Voor de deelname als proefpersoon aan medicijnonderzoek worden vergoedingen betaald. Voor zover deze vergoedingen niet zien op directe kosten zoals reiskosten, zijn de vergoedingen onderdeel van het resultaat uit overige werkzaamheden. Deze worden belast in box 1 van de inkomstenbelasting.


Het onderzoeksinstituut dat de vergoedingen betaalde, maakte in de aan de deelnemers verstrekte informatie melding van het bruto karakter van de vergoedingen en de verplichting van het instituut om de betaalde vergoedingen aan de Belastingdienst door te geven. De rechtbank is van mening dat het ter beschikking stellen van het lichaam voor het ondergaan van proeven een dienst is. De daarvoor ontvangen vergoedingen behoren tot het belastbare inkomen uit werk en woning omdat er sprake is van deelname aan het economisch verkeer, de vergoeding redelijkerwijze kan worden verwacht en aannemelijk is dat de deelnemer de vergoeding heeft beoogd.

Asbestsanering monumentenpand

Anders dan de onderhoudskosten van een normale woning zijn de onderhoudskosten van een monumentenpand

Anders dan de onderhoudskosten van een normale woning zijn de onderhoudskosten van een monumentenpand aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. De aftrekbaarheid is beperkt tot de kosten die gemaakt worden om het pand in bruikbare staat te herstellen of te houden.


Een van de eigenaren van een monumentenpand, dat was verbouwd tot appartementen, wilde als onderdeel van de onderhoudskosten van het pand de kosten van asbestsanering in aftrek brengen. De inspecteur weigerde de aftrek omdat de kosten alleen noodzakelijk zouden zijn vanwege de verbouwing tot appartementen en daarmee geen onderhoudskosten waren. Hof Arnhem-Leeuwarden stond de aftrek wel toe. Uit een rapport van het bouwbedrijf en de asbestsaneerder bleek dat op veel plaatsen in het pand asbest aanwezig was. De asbestplaten waren al voor de verbouwing op meerdere plekken beschadigd door boren, spijkers en schroeven. Daardoor bestond het risico dat asbestdeeltjes zouden vrijkomen. Naar het oordeel van het hof was asbestsanering noodzakelijk om het pand in bruikbare staat te krijgen, ook als het pand niet verbouwd zou zijn.

Wijzigingen inkomstenbelasting

Eigen woningHet eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.060.000

Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.060.000 bedraagt in 2018 0,70% van de waarde. Voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.060.000 geldt een verhoogd eigenwoningforfait van 2,35%. Aftrek van betaalde hypotheekrente in de vierde tariefschijf gaat tegen 49,5% in plaats van tegen het tabeltarief van 51,95%. Het percentage waartegen aftrek in de vierde tariefschijf wordt verleend daalt ieder jaar met 0,5%.


De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) is onbelast als de uitkering in 2018 niet meer bedraagt dan € 164.000. De vrijstelling voor de KEW geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande verzekeringen die voldoen aan alle voorwaarden.


De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2018 € 5.246.


Premies lijfrenteverzekeringen
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2018 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 12.362. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve. Wie in de voorgaande zeven jaar de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.167. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.152. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 105.075 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.129.


Voor tijdelijke oudedagslijfrenten geldt als voorwaarde voor aftrekbaarheid van de premie dat het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger mag zijn dan € 21.483. De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.